laag
   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aantekeningen vs. 408-802                                                            Aantekeningenvs. 1-407 - Aantekeningen vs 803-1296

 

 

GRAVEN VAN HOLLAND

 

Let op: uitgaande van het stichtingsjaar 922 is de nummering van de graven aangepast (een lager dan gebruikelijk). Als gevolg van de door Scriverius bepleite samensmelting van de graven Dirk I en Dirk II is ook de nummering van de Dirken aangepast (eveneens een lager dan gebruikelijk). In de telling van de graven zijn de voogden, regentessen en Godfried met de Bult niet meegenomen.  

 

1. Tiderik de I. Graaf.

Scriverius: Diederick de I. Van dien naem. Ende de eerste Graef. Heeft geregeert met sijn soon Diederick de II. 125. jaer, van het jaer, Christi 863. tot het jaer 988. Uyt de oude Chronice van de Abdye van Egmont. In 't Jaer 863. heeft Karel Koninck van Vranckrijck, genaemt de Kaluwe [Karel de Kale, koning 840-877, keizer 875-877], soon van Lodewijck de Godtvruchtige [Lodewijk de Vrome, koning 814-840, keizer 816-840], aen Diederick den eersten Grave ghegeven Egmont, met weyden, bosschen, ende al de rest, die syne naekomelingen tusschen Zuydtherdershaghen, Voortrappen ende Kinhem, als nu besitten. In ´t Jaer 867. heeft Lodewyk Koningh van Alemangien, soon van Lotharis de Godvruchtige, aen den voorseyden Grave Diederick geschonken het Foreest Wasda, met noch andere goeden. In 't Jaer 877. sterf Keyser Karel, genaemt de Kaluwe [Karel de Kale, koning 840-877, keizer 875-877]. In deses tyden is het Egmonder-klooster ghesticht van den voorseyden Diederick doe hy nu al Graef was, ende was doe Odilboldus Bisschop van Utrecht [=Adelbold I, 867/879-898]. De selve Diederick, broeder van Walger, was een seer heerlijck man, ende Gode allesins aenghenaem: die van Karel de Kaluwe Koningh der Franschen de waerdigheyt van dit gebiet heeft ontfangen: ende over-ghebracht de reliquien van 't lichaem van S. Adelbert, die sich selven aen een nonne openbaerde, ter plaetse daer hy nu van de geloovigen ge-eert wordt. Alwaer de selve Graef met syn huysvrouwe genaemt Gene, een houte kercke gemaeckt heeft: ende Nonnen daer in ghestelt: daer toe Gode oock de eerste gaven offerende: In Vroenlo 9. Mansen. In Alckmaer 2. In Callinge de helft van een geheele posessie, jaerlijckx betalende 14. ponden. Dese heeft geteelt een sone met namen Diederick, ende zaligh gestorven zijnde is hy met sijn echtgenoote in het selve klooster begraven. In 't Jaer 884. heeft Gerolf Graef der Vriesen van Arnulf Koning der Franssen eenige goederen, die den Koningh toe-quamen in eygendom ontfangen. In 't Jaer 914. was de Graef Walger neef van den Keyser, in groote achtinge. Dus verre de Oude metter handt gheschreven Chronijcke van Egmondt. Bron: Beschryvinge van alle de Graven (1678)

Scriverius: De II. Graef. Diederick de II. De tweede Graef. Heeft met sijn Vader Diederick de I. geregeert 125. van 't jaer 863, tot ten jaere 988. Uyt de oude Schriften van 't Klooster van Egmond. In 't Jaer 972. heeft Keyser Otto [Otto I, koning/keizer 936-973] sijnen soone Otto [Otto II, koning 967-983, keizer 973-983] ghehouwlijct, met Theofana [960-991] Dochter van Theophanius Koningh van Grieckenland. In 't jaer 977, is gestorven de Bisschop Baldricus [918-975], ende in sijn plaets gesuccedeert Ansfridus [995-1010]. In dese tijden was Diederick tweede Graef van Hollandt, soon van den voor-ghenoemden Graef Diederick de eerste, die een seer yverigen nae-volger is geweest van sijn vaders devotie tot Godt ende tot S. Adalbert. Want sijn Vader heeft een houte, ende dese een steene kercke ter eere van den geseyden Heyligen man met groote kosten gebouwt, ende sijn heylige Reliquien in een seer schoone uyt-ghehouwen sarck-steen geleyt: oock de Nonnen, die om de fellicheydt ende over-last van de wreede natie der Vriesen in 't Klooster haer religieus leven niet en konden leyden, daer van daen doen vertrecken, ende Monnicken in haer plaets gestelt die aldaer onder Gods bescherminge als noch blijven. Tot onderhoud van de selve heeft hy gheoffert in Scagen VI. mansen, In Haregan XI. mansen, ende eenvierdepart. In Renigen VIII. By het Klooster. II. Tuysschen het dorp Elebentere Hemercke welck ghenoemt wordt Sutherlem, IV. ende een half mansen. In Wimna een, ende een half. Ende van de selve manse af tot in Arem al het gebouwde ende ongebouwde land, in ackers ende in weyden; de kerck in Heilgelo; In Saxnem de kerck met de thienden; In Wallehem III. mansen; in Osden II. ende een half; In Limben VII. ende een half. In Smithan II; in Bachem III; In Ordebolle II; In Arem XIII ende een half; Op de selve plaets noch VIIII; in Those een; In Obingen een; In Hemstede een; By den Revier Bamestra een. Tusschen Schulingleke ende Hurestede IIII, met noch de Visscherye; In Velsen VI, ende de offerhande van het Outaer van de selve Kercke van negen tot negene opten heylighen dagh van S. Aechte; In Voorholten de Kerck met de thienden; In Nortga met de thienden; In Alckmaer al den tol. Deses Diederickx ghetrouwde Vrouw ghenaemt Hildegard [Hildegard van Vlaanderen, 935-990], uytmuntende in alle goede ende eerlijcke manieren, heeft den H. Adalbert onder andere gheschencken oock geoffert een tafereel met goud ende seer kostelijcke peerlen wonderlijck verciert, als oock den text der Evangelien met goud ende met kostelijcke gesteenten. Dese Graef Diederick s.g. heeft by de selve Hildegard twee soonen gewonnen die haere ouders in hoogen staet overtreft hebben Aernouds ende Eckbert ende een dochter met namen Erlinde. Aernoudt is in sijn vaders plaets ghekomen. Eckbert is naeder-handt door Godts gratie Aerts-bisschop van Trier gheworden. De welcke in alles sijn godtvruchtige ouders navolgende de selve plaetse van Egmondt vereert heeft, met Godt ende S. Adalbert verscheyden dingen te offeren, als een goud kruys, een kostelijcke Casuffel, een seer schoone Stool, een Gordel met goudt door-ghewrocht, een Choor-kappe, een Subtile, een Misboeck, een Capitulaer, een Passionael, een Kerckelijcke historie Tripartita, een Psalm-boeck, een grooten Donatus [Aelius Donatus, 4e eeuws grammaticus], een Glossarium, een Historie behelsende het Oude ende Nieuwe Testament, en een silvere kasse vol Reliquien van Heyligen. In 't jaer 980, heeft Arnoudt-soon van Diederick den II. Grave van Holland, Lutgard [Lutgardis van Luxemburg, 955-1003] de suster van de Keyserinne Theofana, die moeder was van den Keyser Otto den III. [Otto III, koning 983-1002, 996-1002 keizer] in presentie van den Koningh Otto, die de selve Theofana [960-991] dochter van den Koningh van Grieckenland tot een waerde huysvrouw hadde, wettelijck genomen, ende daer van huwlijcxsche voorwaerden doen beschrijven. In 't jaer 983, is te Romen ghestorven de Keyser Otto de II. Sijn soon Otto de III. [Otto III, koning 983-1002, 996-1002 keizer] in sijn plaets succederende, ende regeerende den tijd van 16. jaer. In 't jaer 985. Dit jaer heeft Graef Diedrick de II. vader van Graef Aernoudt, door tusschenkomen van Egbert Aerts-bisschop in de Kercke van Triers, die sijn soon was, ende van de Keyserinne Theofana [960-991], moeder vanden Koningh Otto [Otto III, koning 983-1002, 996-1002 keizer] in eygendom van den selven Koningh Otto[Otto III, koning 983-1002, 996-1002 keizer] gekregen alwat sijn Voorsaten hielden als beneficie. Dese Diederick heeft de Reliquien van Sinte Jeroen den martelaer, door des selfs openbaringe van Nortga wegh-gevoert, en gebracht daer hy hem die vermaent hadt te brengen. In 't Jaer 985. is Graef Diederick de tweede overleden ende met sijn Vrouw [Hildegard van Vlaanderen, 935-990] in 't Klooster tot Egmondt begraven. Arnoudy sijn soon quam in sijn plaets. Dus verre de geschreven Chronijck van Egmondt. Bron: Beschryvinge van alle de Graven (1678)

 

Nu keren wi weder gelick

Totten* Greve Tiderick.

*totten = tot de

[410] Das Greefschap Hollant gelagen

(Unde bericht* unse dagen,

*bericht = bestuurt 

Billicke unde* na wens

*und[e] = en

*na wens = naar wens

Adel* heare* Greve Florens*)

*adel = edele

*heare = Heer

*Floris V 

Is ein stik* van Friesland voren*

*stik = stuk

*voren = tevoren, vroeger 

[415] Gewesen*; alse wy horen

*gewesen = ge-weest

Woe die Friesen, Anclen*

*Angelen 

en Saxen mitten Allemangen,

Verhiven over Bretangen;

Dus ti in dem landen bleven

[420] Was den name Friesen geven:

Dus die Altsten in recht

Unde* fane* Francken geslecht

*unde = ende = en

fan[e] = van 

Mitter grooter mogenthede.

Uriese* was bekant van zede

*Uriese = Fries 

[425] Greve Gerolf wt wi gelick

Namaels* heeft Tiderick

*namaels = daarna

Das swaert geheven, Als rechter oire*;

*rechter oire = erfgenaam, eerste in de lijn

Di wrede Noren* te stoiren*

*Noren = Noormannen, i.c. Denen

*stoiren = verwoesten, vernietigen 

Als hi dede; ende kreeg

[430] Brieven*, ti ic ni en zweeg,

*brieven = giftbrieven

Van Karel ti Simpel* mede.

*Karel de Eenvoudige

*Kolyn volgt Petrus Scriverius in zijn opvatting, dat de gebiedsuitbreiding van het graafschap van Holland niet onder koning Karel de Kale tot stand is gekomen met de giftbrieven van 863 en 868, maar zestig jaar later onder koning Karel de Eenvoudige en graaf Dirk II met de giftbrieven van 922 en 923.

Ik meen, dat het strategische doel van de beide giftbrieven (ongeacht het jaar) is geweest om het gedeelte van de (Oude) Rijn tussen het oude gebied rond Bodegraven en de monding van de (Oude) Rijn bij Katwijk onder het gezag van graaf Dirk te brengen, zodat die de benedenloop van de (Oude) Rijn tussen Utrecht en de Noordzee tegen invallen van de Noormannen zou kunnen beschermen. Ik plaats dus het Foreest Wasda niet in het Vlaamse Land van Waes, maar in het gebied tussen Katwijk en Wassenaar (misschien land van Wazo, stamvader van de van Wassenaars ?) en versta onder Fortrapa niet Voertrappen in Zeeland, maar Voordorp of Veur bij Voorschoten, lees in Suuthardes-haga  de plaats- of streeknaam Zoeter-woude (woud-hout-haag = bos) en beschouw de beke Kinheim als de plaatselijke naam van de (Oude) Rijn, ten noorden waarvan Kennemerland lag. Het begin van het graafschap moet veel kleinschaliger zijn geweest en aan het doel van het weren van de Noormannen hebben voldaan. De expansie van het graafschap naar het zuiden (Vlaardingen) is pas later ten tijde van Dirk III en Dirk IV tot stand gekomen en heeft in 1018 en 1048  geleid tot conflicten met het Bisdom van Utrecht.

 

Het kerkelijk gebied van het Klooster van Egmond strekte zich uit van de lijn Hargen-Schagen in het noorden tot Veur of Voordorp (Fortrapa) bij Voorschoten in het zuiden met de beide kloosters van Egmond in het noorden en Rijnsburg in het zuiden. Ik volg in die zin het Goudse Kroniekje, dat spreekt over een verplaatsing van de monniken van Rijnsburg naar Egmond en van nonnen van Egmond naar Rijnsburg, zodat er in Rijnsburg een nonnenklooster heeft bestaan voordat Petronilla daar in 1133 een nieuw nonnenklooster stichtte, waar de Regel van Cluny gold. Ik hecht geen geloof aan de achteraf bedachte sterfhuisconstructie die in de Divisiekroniek gehanteerd wordt voor een nonnenklooster in Bennebroek bij Haarlem, omdat niets herinnert aan zo'n klooster in die plaats, geen archeologische vindplaatsen, geen lijsten van abdissen, geen schenkingen van landerijen, geen afdrachten van tienden, geen verwijzingen vanuit andere bronnen, enz. Bovendien, zou een graaf zijn dochter daaraan opgeofferd hebben ?

PS. Met de opvatting, dat onder het Foreest Wasda het gebied tussen Rijnsburg en Wassenaar moet worden verstaan, blijk ik in goed gezelschap te vertoeven, want ook Willem Bilderdijk blijkt die mening toegedaan.

 

Giftbrief van 922

 

‘In der Drievoudigheden

Name, Kaerle koninck geliek

*Karel de Eenvoudige 

Van Ost- en Westfrenkriek*.

*Oost- en Westfrancie 

[435] Als billick is, en wi verstonden

Onze liven op onse gronden,

Tegen alle wtheims* gewalt,

*wtheims = buitenlands (bedoeld zijn de Noormannen). 

Te beschouwen; dus zi gestalt

Al by onser mogenthede

[440] Mit volle macht* ane te leden

*volle macht = volmacht 

Ende ave* na behoren,

*av[e] = af

Zo das was hie* te voren,

*hie = hi = hij 

In zine Greefscepe bekent

Ende over dair omtrent;

[445] Onsen getrouwen Tiderike,

Dat i daer af* geve blike*,

*daer af = daarvan 

*blik[e] = blijk

Ende elk hem volge heden

*volge heden - volg[e]hede-n = volgde 

Met desen brive* na kersten zeden;

*brive = [gift]brieven, schenkingen. 

Dus gaven wy hem das gebiet*,

*ge-biet = gebieden, macht uitoefenen. Zie ook vs. 467. 

[450] Na goed en rype beliet*,

*beliet = beleid, uitdr. na rijp beraad 

Over landen en luden,

Als hier nevens wy beduden,

Ti hem eygen ne waren niet al,

Voertan zint bi dat getal.

[455] Jerstelike ni bi reste,

*Jerstelike = eerstelijk, volgens van Loon: Kerstelike. 

Over ti nakommers te leste

Hem en de zine an 't oud gebied

Van al, wat hem eygen hiet

Dat hem God starcke daer boven,

[460] Over het kersten gelove

Voer te staen al mit macht

Jegens dat heydens diets kracht,

En gewalt en avetreken*

*avetreken = kuiperijen. Van Loon brengt avetreken in verband met averechts en vertaalt met slinkse streken. 

Van kerstens die trouwe breken.

[465] Dus geven wy hem daer vrank*

*vrank = uit vrije wil. 

Das swaert over bread* en lanck

*bread = breed, uitdr. lang en breed. 

Te gebieden* allen kanten:

*gebieden = macht uitoefenen, zie vs. 449 gebiet. 

Wtgenomen eenige landen,

Ti onse stamme eygen sunt,

[470] Daer em die breuke* of wart gegunt

*breuke = tienden, zie hierna. 

En di tienden te heffen mede.

Dese blyven ons ter stede

Met haren rechten bewaert, als voor,

Datter niet ave* ga te loor

*av[e] = af.

[475] 't Land dat hy zal berichten*

*berichten = besturen 

Oestwairts bepaelt na ti Trichten*

*Trichten = Utrecht

Tot Suuthardeshage*

*Zoeterwoude

By Bodeloden grave* gelage:

*Bodegraven 

Daer sin Vaderes* Greefschepe gelach;

*vader[e]s = vaders'. 

[480] Als 't was op desen dach.

Tot 't Westen by Katiks ende*;

*Katwijk

Zuutwairts Fortrape* belende*;

*Veur, eig. Voordorp, *For-trap-a

*belende = grenzend aan, uitdr. belendende percelen 

Ende Noirtwerts zy 't and*,

*and = end = einde 

Daer* men ti beke Kinheim* vant.

*Daer = daar, waar

*Oude Rijn, grensrivier met Kennemerland.

*vant = vindt. 

Aldus gedaen ziende op heden

*ziende = zijnde 

[486] Willen wy dat em* zi* vrede

*em = hem, zie ook vs. 488.

*zi = zij (aanvoegende wijs), uitdr. de vrede zij U. 

Van iegelicke in zin bezit.

Ende die em* tegenstit,

*em = hem, zie ook vs. 486.

*tegenstit = zich verzet tegen. 

Dat men hem ave* doet rumen*

*av[e] = af

*rumen = ruimen, uitdr. uit de weg ruimen.

[490] Ofte straffen na der coustume*,

*coustume = gewoonterecht, zie ook: vs. 644.

Daer* die mesdaet gelegen es.

*daer = daar, waar 

 

In 't jaer der geborenes*

*geborenes = geboorte 

Ons Heren hoig verwondert

Uut einen Maghet* negenhondert

*magh[e]t = maagd 

[495] Ende XXII. bat  [922]

Gegeven tot Aken in di stat

Oppe* Paesavont, ten leste

*Opp[e] = op 

Met onsen vingerlink* beveste:

*vingerlink = zegelring

 

Giftbrief van 863:

Praeceptum

Karuli

Regis

In nomine sanctae & individuae Trinitatis:

Karulus

Divina propitiante clementia Rex Francorum: Regalis Celsitudinis est, nostros & fideles suos donis multiplicibus honorare. Idcirco notum fieri volumus omnibus fidelibus Sancti Dei Ecclesiae, praesentibus felicer & futuris, quomodo adiens praesentiam Solij nostri Hagano, venerabilis Comes, expetijt a nostra Mansuetudine, dari cuida fideli, nostro, nomine Theodorico, quasdam tes: Ecclesiam videlicet hecmvnde cum omnibus ad eam jure pertinentibus, a loco qui dicitur Zvvtherdeshage usque ad Fortrapa & Kinnem. Cujus petitionem benigne (uti decebat) suscipientes, concedimus praefato fideli nostro haec omnia ex integro cum mancipijs quaesitis & inquirendis, pratis, silvis, pascuis, aquis, sive aquarum decursibus. Praecipientisque jubemus ut sicut reliquis possessionibus, quibus jure Haereditario videtur uti, ita & his nostri Muneris largitate rebus impensis valeat secure omni tempore vitae suae fri ipse, & omnis eius posteritas. Vnde & hoc preceptum nostrae Clementiae ei super his conscribi jussimus, per quod praecipimus, atque mandamus, ut libere haec omnia teneat atque possideat: habeatque de his potestatem juxta libitum suum ordinandi, seu faciendi. Deo in omnibus propitiante, & nomine inquietante. Et ut hoc nostrae Largitionis munus per succedentis tomporis firmius habeatur, & attentius observetur, manu propria subter firmavimus, & annuli nostri impressione jussimus sigillari.

Domini Signvm Karvli Glorioss. Regis.

Hagano notarius ad vicem Rotgeri Archiepiscopi summiq; Cancellarij recognovit. Datum anno Dominicae Incarnationis DCCCLXIII. XVIII. Kalendas Julias. Actum Pladella villa feliciter. Amen.

 

Van Alkemade: [met een enigszins afwijkende tekst]

In Nomine Sanctae & indivduae Trinitatis

Karolus

Divina propitante clementia

Rex Francorum*

Regalis celsitudinis est fideles nostros donis multiplicibus honorare. Idcirco notum fieri volumus omnibus fidelibus Sanctae Dei Ecclesiae, praesentibus scilicet  atque futuris, quomodo adiens praesentiam nostrum Hagano  venerabilis Comes expetiit a Mansuetudine nostrae dari fideli nostro, nomine Theodorico: quasdam ses Ecclesiam videlicet Ecmunde, cum omnibus ad eam jure pertinentibus, a loco qui dicitur Suithardershage usque ad Fortrape & Kinnem. Cujus petitionem benigne (uti decebat) suscipientes, concedimus praefato fideli nostro haec omnia ex integro cum mancipiis, quaesitis & inquirendis, pratis, silvis, pascuis, aquis, sive aquarum decurrentibus*. Praecipientes quoque jubemus ut sicut reliquis possessionibus, quibus jure haereditario videtur uti*, ita & his nostri muneris largitate rebus impensis valeat secure omni tempore vitae suae frui ipse, & omnis eius posteritas. Unde & hoc preceptum nostrae Clementiae super his ei conscribi jussimus, per quod praecipimus, atque mandamus, ut libere haec omnia teneat atque possideat, habeatque potestatem de his juxta libitum suum ordinandi, seu faciendi. Deo in omnibus propitiante, & nomine inquietante. Et ut hoc nostrae largitionis munus per succedentis temporis firmius habeatur, & attentius observetur, manu propria subter firmavimus, & annuli nostri impressione jussimus sigillari.

Signum Domini Karvoli Gloriossissimi Regis.

Hagano Notarius ad vicem Rotgeri Archiepiscopi summique Cancellarii recognovit. Datum anno Domini DCCC.LXIII. XVII. Kalend. Julii. Indictione XI. Anno XXX regnante Domino Karolo Rege, redintegrante XXV. largiore vero haereditate indepta.* Actum Pladella villa feliciter. Amen.

*In andere is bijgevoegt Vir illustris

* al. decursibus aut decurrentiis.

* Videtur uti, hoc est Utitur, als in den voorgaande brief mede, naa de stijl der Monnikke van die tijd.

* Hier moet naar het gevoelen van P. Scriverius het getal XII, maar het rechte jaar des Briefs is DCCCC.XXIII. [922]

[Hierop volgen de aantekeningen van Cornelis van Alkemade op deze giftbrief. Tekst.

Melis Stoke: Jn der driuoudicheden name / Kaerle want gode is bequame / De coninc is van vrancrike / Billic isset sekerlike / Der hoecheit der coninc crone / Te eerne met milden lone / Die onse vrient sijn en[de] ghetrouwe / Des willic datmen dit bescouwe / En[de] kenlic het sie ionghe en[de] oude / De hem ande kerke houden / De nv sijn ende sullen sijn mede / Dat tonser ieghenwoerdichede / Die eerlike graue haghene bat / Onser goedertierheit dat / Dat wi grauen diedrike / Onsen ghetrouwen sekerlike / Somighe dinghen aldaer ter stonde / Dats de kerke van egmonde / al dat daer toe behoert / Dats van suuchardes haghe voert / Tote voertrappen en[de] kinnen / Liefliken ghehoorde[n] wi hem / de] ontfinghen sine bede / Alst recht was en[de] billic mede / En[de] gheuen onsen ghetrouwe[n] man / Wies name dat staet hier bouen an / te[n] dienstlude[n] diere in sijn al / En[de] diemer noch in hebben sal / meenlike datme[n] hier boue[n] seide / Met bossche meersche water en[de] weide / Wi heten ende ghebieden dit / Gheliker wijs als hi besit / Ander goet ende ander steden / Jn gherechter eerwachticheden / Dat hi van onser houesscheden / Des ghelike ghebruke mede / Sekerlike te sinen liue / En[de] so wat so na hem bliue / En[de] om dat hem sulle bliuen / So ghebiede wi in dit scriuen / Dat hi vrilike houde ditte / En[de] oec mitte ende besitte / En[de] hi doe ende oerdinere / Na sinen wille na sinen ghere / Daer mede bi goeds ghenadichede / Dats hem niement doe onvrede / En[de] want wi willen dat onse gheue[n] / Ewelike na onsen leuen / Woerde ghehouden sonder breken / Hebben wire de hant toe ghesteken / En[de] hiete[n] dat ment seghelen soude / Met onsen vingherlijn van goude / Ghegheuen in ons heren iaer / Achte hondert en[de] daer naer / Driewerf twintich en[de] .iij. mede / Tote bladele tere stede / Dat een dorp is ende so heet / Neghen daghe als ment weet / Voor midde zomer sinte ians dach / Als sine gheboernesse lach / Dus als wijt conne[n] bevinden / Be gonstem eerst onder winden / Hollant dattet graue ontfinc / Noch gheviel na dese dinc / Dattes kaerle[n] kaelwen broeder / De coninc was ende behoeder / Ouer aelmaenghen als me[n] las / Hier vore[n] daer sijns ghewage[n] was / Desen seluen diderike / Gaf hi en[de] makeden rike / Daer ic of de hantveste al / Jn duutsche woort ombinde[n] sal /

 

Spiegel Historiael: Ende Alsemen screef ons Heren jaer / VIIC [moet zijn VIIIC] ende LXIII over waer, / 15 Kaluwe Karel sekerlike, / Die coninc was in Vrankerike, / Ende van Vrieselant hadde een deel, / Begonste stichten al gheel / Hollant uut sinen conincrike, 20 Want hi gaeft eenen Diederike, / Enen edelen man van groten magen, / Alse wi den jeesten horen gewagen, / Dese lande, die wi te samen / Noemen sullen in ouder namen, 25 Daer die hantveste dus af seghet, / Die tEggemonde lach of leghet: / ‘Ende was der hoocheden name: / Omme dat Gode es bequame, / Coninc van al Vrankerike. 30 Bidi het es sekerlike / Die hoocheit vander coninc crone, / Te eerne met milden lone / Die onse vrient sijn ende getrouwe, / Dies willen wi datmen dit scouwe, 35 Ende het kenlijc si jongen ende ouden, / Dies hem ane die kerke houden, / Die nu sijn ende sullen sijn mede: / Dat tonsere jegenwordichede / Ter Haghene eerlike die grave bat 40 Onser goedertierheit dat, / Dat wi gaven Diederike, / Onsen getrouwen sekerlike, / Somege dingen nu ter stonde: / Dats die kerke van Egmonde, 45 Met datter toe met rechte hort, / Dats van Sudaerdes haghe vort / Tote Vortrappe ende Kinehem. / Lievelike so horden wi hem / Ende ontfingen sine bede, / 50 Alst lovelijc was ende bidlijc mede, / Ende gheven onsen getrouwen man, / Wies name staet hier boven an, / Metten dienstlieden, diere in sijn al, / Ende die mer noch hebben sal, / 55 Ghemeenlike datmen hier boven seide, / Met bossce, mersce, water, weyde. / Wi heeten ende gebieden dit, / Gheliker wijs als hi besit / Ander goet ende ander steden 60 In gerechter ervachticheden, / Dat hi van rechter hoveschede / Dat also ghebruke mede / Sekerlike te sinen live, / Ende sijn hoir dat van hem blive. 65 Ende omme dattem dit sal bliven, / So gebieden wi in dit scriven, / Dat hi vrilike ditte / Beede nutte ende besitte, / Ende hi doe ende ordinere 70 Naer sinen wille, na sinen ghere, / Daer mede bi Gods genadichede, / Dats hem niemene en doe onvrede. / Want wi willen, dat onse geven / Euwelike naer onse leven 75 Worde ghehouden sonder breken, / Hebben wire die hant toegestecken, / Ende hieten datment zeglen soude / Met onsen vingerline van goude. / Ghegheven in ons Heren jaer 80 VIIIC ende daer naer / Drie waerf XX ende drie mede, / Tote Bladeke indie stede, / Een dorp dat upde Kempine steet, / IX daghe, alsemen weet, 85 Voer midden somer sente Jans dach, / Daer sine geborte up ghelach.’ / Bron: Spiegel Historiael IV Partie. I Boek.

 

Giftbrief van 923 (863)

 

Dese konink Kaerle goet

[500] Gaf namaels metter spoet

Tot Bladelle*, in den Jare

*Bladel. De gangbare opvatting is, dat hier sprake is van het Brabantse dorp Bladel. Jacob van Maerlant noemt het een dorp in de Kempen. De Latijnse tekst spreekt over Pladella, dat m.i. moet worden verstaan als *Palatella = klein paleis. Bedoeld wordt dan het Palatium (Nijmegen). 

Negenhondert over ware

Ende drieentwintich bat,  [923]

De reste van dat hi besat

[505] Al in Tideriks mogenthede.

Tot een eygen erfachtighede,

Hier voren geroert, in vrede

Over bede van Greve Hagen;

De kerke to Egmont gelagen,

[510] Al met dat geestelic gebiet*,

*geestelic gebiet dat wil zeggen het gebied, dat onder de kerkelijke jurisdictie van het klooster van Egmond valt en niet onder dat van het bisdom Utrecht. De jurisdictie van Egmond strekte zich in de 10de eeuw uit van de (Oude) Rijn tot het Flie en komt overeen met Kennemerland c.q. de gouw Kinheim of pagus Kinhem. Tot de opkomst van het graafschap van Holland heeft het gebied zich mogelijk verder zuidelijk uitgestrekt. De naam Kennemerland wordt in verband gebracht met de Kaninefaten, die in Voorburg hun handelscentrum hadden. Het zou kunnen zijn, dat zij hun naam hebben ontleend aan de voormalige zee-engte de Kene bij Schipluiden, waaraan de Kenenburg herinnert. De Kennemers zijn steeds verder naar het noorden verdrongen. Tegenwoordig ligt Zuid-Kennemerland in de omgeving van Haarlem. Bij de opkomst van het graafschap van Holland is Kennemerland een landstreek van dat graafschap geworden. In het zuiden gold dat voor Rijnland, Delfland en Maasland.

Dat jegens Fortrapa* stiet,

*Fortrapa = Veur. Melis Stoke vertaalt met Voertrappen.  

En Kinheym* als men ziet.

*Kennemerland

 

 

Giftbrief van 923 (868)

 

 

Bedy heeft hi oec vercregen

Ein gifte t’ eender wegen

[515] Jegens zin Wive Hildegaert*

*Hildegard van Vlaanderen

(Tie em Aernout heeft gebaert

Te Gante* in hare mogenthede)

*Gant[e] = Gent

Dat zi voegen zoude mede

Wasda dat foreest

[520] In haer mogenthede ’t meest

Aen zin Graeffscepe als voren

Met al wat ‘er toe mach horen.

Dit gaf em Lowys met min

Doer zin wyf Emme, tie Koningin.

 

Giftbrief van 868:

Melis Stoke: Der drivoudicheit teren / Lodewich bider gracie ons heren / Coninc wi willen dat cont si / Onsen ghetrouwen verre ende bi / Beide de nv sijn entie hier naer / Sijn sullen ouer menich iaer / Dat onse wijf de conincginne / Vrouwe emmer daer wi a[n] drage[n] mi[n]ne / Onse hoghe ieghenwoerdichede / Ane ghinc met hare bede / Dat wi den graue diderike / Onsen ghetrouwen sekerlike / Soude gheuen een foreest / Dat in dat graefscap is meest / En[de] wasda bi namen heet / En[de] twater datter duer gheet / Vut vaert in vaert mersch en[de] weide / Lant en[de] onlant daer toe beide / En[de] aldat tote dien foreeste / Behoert in water ende in geeste / Ende wiere gheboet toe dade[n] echt / Dit dade[n] wi gherne en[de] hets recht / En[de] gheuen in desen brieue / Den seluen graue onse lieue / Dat foreest dat het sijn si / En[de] besit als sijn erue vri / En[de] hijt besitte van nv voert / Met al datter nv toe behoert / Hi selue ende sijn erfnamen / Of wien dat sijt oec altesame[n] / Vercopen willen of ane legghe[n] / Sonder enich weder segghen / En[de] om dat dit vaste sal staen / Es onse ghebot daer toe ghedaen / En[de] hebber de hant toe ghegeuen / En[de] hieter oec den zeghel an geue[n] / Van onsen vingherlijn tewaren / Ghegheue[n] in ons heren iaren / Ten dertiensten daghe van aprel / V iijc. iaer en[de] also wel / Achte ende sestich [868]

 

  

St. Adelbert

In zin tiden wiert gevonnen

[526] Dat lyk Aelbrechts van eine Nonne,

Dat men verdroug tot Egmont.

Ik moet u zeggen goed ront*

*goed rond zeggen of spreken is een 17de eeuwse uitdrukking. 

Datte de Jesten* ons ontbreken,

*jesten = Lat. gesta = handelingen

[530] Om dudelicke te spreken

Van vele dingen, als ic wil.

Dus zo bid ic alle stil

Dat men mi quite* of iks [ic] fale,

*quite = kwijten, verontschuldigen 

Ofte ergens inne dwale

[535] Want ic clechtelike* zeggen zal

*clechtelike = slechtelike, d.w.z. slechts

’t Ware, dat ic vinde, al.

 

In deze Tidericks tiden

Waren vele wichen en striden

Metten Friesen ti ne dulden

 

[540] Woude* nochte billic hulde.*

*woude = wilden 

*Van Alkemade:  [vervolg] Veldslagen van desen Diderik tegen de Vriesen niet, als alleen dat hij de Nonen van Egmond verplaatste; en 't Klooster van steen bowde, om dat hem de Vriesen te zwaar en fel waren.  Dog de Kronijken meest alle ruijmschoots spreekende vande oorloogen deses Graafs tegen de Vriesen, over het niet erkennen van zijn bekome gebied als Graaf des Lands, brengen zwaare oorloogen voort, inzonderheijd die tot Rijnsburg geschiede, in welke de Vriesen geheel verslagen werdende, den Graaf hebben moeten erkennen, als onder andere inde gr: Kron: divis. 4. cap. 4. int breede te zien is. Dese strijd zoude geschiet zijn, ter plaatse daar de Graaf ter dankbaare gedagtenis van zijn Overwinning Gode te eeren, een kerk zoude gebowt hebben, en van welke in laater tijden de Gravin Petronella weduwe van Floris de Vette een Abdije opregte. De oude Buerluijden aldaar wijsen nog aan zeeker Veld leggende ten zuijden digt onder de mueren deses Kloosters, hebbende de gedaante van een Dood-kist, de naam dragende van der Vriesen Kerkhof, op welke zoude begraaven zijn de Lighaamen deser verslaagene Vriesen. Dog alzoe dese Diderik geweest is een Graaf der Vriesen, dat is een gedeelte deses lands, uit zijne geboorte en een zoon van een Vriese Graaf, zoo vallen alle dese Veldslagen zeer bedenkelijk, en de omzigtigste onser Schrijvers hebben alle de Oorlogs-daden deser 2 Diderikken, zoowel als hunne personen, Vrouwen, en alle verdere omstandigheden zeer verdagt gehouden. En nadien onse Schrijver een eenige Diderik stelt, de Zoon van Gerolf en de Vader van Aarnoud zoo moeten noodzakelijk alle de Oorlogs-daaden van den eersten in rook verdwijnen, en met regt passen wij op hem het eeredgt dat wel eer P. Schrijver maakte, die dese 2 Diderikken niet konnende vastmaaken, nog inschikken, aldus zegt:

Quarenti Elogium Didrico, succurit imago / Aut potious vani principis.umbr.z mihi / Stulte quid (inquit) agis, clijpeum meditaris  censent / Quotis mea pro Patriis dextra sit usa focis. / Normannos iis acies Batavorum in littore stratus / Cijmbr.z vel in nostro cerb.r.s. mersa  maxi / Invenit hic tale mihi, nisi imagione falsa, Vis vere de me scribere, scribe nihil. (concept-tekst)

*Van Alkemade: Dat de Vriezen, ter handhavinge van hun Vrijheijd, zoo onder deze, als onder de Graef Aernoud, geweijgert hebben den Graef te hulden, en deswegen de wapenen hebben opgevat, zal onder den volgende Graef naader gemelt werden. 

Toch* zi worden* wale* gedwongen

*toch = doch

*worden = werden

*wale = wel 

Dat ze jem over* Heare hulden*.

*over Heare hulden = als Heer huldigden

*Van Alkemade: Voor hun Heer. 

 

St. Jeroen

 

Sinte Jeroens gedenkenis*

*gedenkenis = reliquien 

*Van Alkemade: Dit getuigt mede Stoke en meer andere.

*Van Alkemade:  Van den H. Priester Jeroen is hier voor gesproken als ook van zijne jaarlijkse gedagtenis of Kermis op welke des nagts de eenvoudigen Roomsgezinde op het Kerkhof tot Noortwijk, de St. Jeroens-brugge, en ellers rondkruijpende en knielende hunne gebeeden uitspreeken t' zijner gedagtenis, en dese zouden nog meerder teekenen van hun Godsdienstigheijd laaten blijken, indien niet de Gevse Schout dier plaats, volgens de Placcaten des lands zulks was belettende.

Oic van dese Tiederic is

[545] Van Nortika* to Egmont gedragen.*

*Noordwijk 

*Van Alkemade: Ao. 928. Voss. Ann.

*Van Alkemade: Dat Graaf Diderik het gevonde lighaam van den Priester Jeroen tot Noortwijk van de Heijdenen omgebragt, heeft overgebragt tot Egmond, bevestigen alle de Egmondse gedenkboeken, dog doorspekt met zoo veel wonderen, gezigten en droomen, dat het te beklagen is. Het leven van desen Martelaar beschrijft zeer omstandig J. a. Leydis in Chron. Belg. I.5.Cap. 24 zeggende dat hij mede uit Engeland met de andere Leeraars overgekomen, in deze Landen veel volks tot de waare Godsdienst overgehaalt heeft door zijn leer en leven, en Cap. 33. dat hij om de leere des Evangeliums van de Heijdense Deenen en Noormannen ellendig is vermoord met den zwaarde, en alzoo veragtelijk en heijmelijk begraven: en daar na lib. 7. Cap. 20. dat hij int jaar 955. door een gelovige Notbot genaamt, des nagts tussen waken en slapen en naderhand nog door een eenvoudigen Landsman tot Noortwijk, welken hij verscheen, en zijn onbekende begraafplaats te kennen gaf, wierd aangewezen en ontdekt, en alzoo door de Godsdienstigheijd van den Graaf van Egmond overgevoert, welke overvoeringe en het vinden van het hoofd, dat op een bijzondere plaats verborgen lag, weder met veele vreemde wonderdaaden is te boek gestelt, welke bij de Egmondse Schrijvers konnen worden nagezien. Ziet mede de Grote Hol. Kronijk divis. 5. Cap. 16. 17. 18. Onze voorzigtige Rijmschrijver alle deze buijtenspoorige vertellingen voorbedagtelijk ontwijkende, zegt alleen dat de Graaf Diderik het lijk van den H. Jeroen van Noortwijk tot Egmond is gedragen, waar van de reden was, om dat tot Noortwijk geen Christelijke kerk was, nog Kerkhof, om de gelovigen in de gewijde aarde ter uitvaart te bestellen: In tegendeel was tot Egmond het Godshuijs op koste vanden Graaf des Lands gestigt, alwaar de Christenen, en zelfs de Graven en Gravinen des Lands begraven wierden. Aan Graf Diderik werd mede toegeschreven, dat hij het lighaam van den leraar Adelbertus, die de Inwoonders omtrent Egmond gepredikt en bekeert heeft, overgebragt heeft naar zekere plaats Hallem genaamt, het welk daar na gelegentheijd gegeven heeft tot ghet bouwen vant Egmonder Klooster, dat aldaar getimmert is int begin van de tiende Eeuw. Ziet het Batavia Sacra in Kennemerland, Beda, Zurius en andere die des Leeraars leven, en onze Jaarboeken die van die tijden geschreven hebben.  J. Dousa gesproken hebbende van den Slag bij Frontoniacum ........ tussen keizer Lotharius en zijne broeders in welken de bloem van Frankischen Adel sneuvelde en de kragt der Kristelijke zaake een krak kreef Ann.1.1.pag 3. de altaaren ontheiligd en de Priestern als slagtoffers geslagt wierden ps. en vorder de gevolgen daar van te Noordwijk ophaalende zegt van dezen Jeroen p.6. In quibus a sacris ex xe bene nomen adeptus, Martyrii medavit praemia ferre sui. en op de kant: S. Hiero Martyr Divus postea tutalaris Nordovicum Parochiae, et in breviario l.1. p.20, sacerdotas pro victimis ante gran suas jugulati, quibus  D Hiero qui niter concoriandum e .. captus se capite truncatus [slecht leesbaar].

Dar i noch licht zinder lagen.

Ende het holten Kloister daer*

*Van Alkemade:  Gelijk de Egmondse Monniken den aanvang van het Graafschap van Holland vroeger gemaakt hebben, dan de waarheijd lijden kan, zoo hebben ze ook den bow des houten Kloosters door Graaf Dirk de I. veel ouder gemaakt, dog zoo ongelukkig, datze in het jaargetal met den anderen niet over eengestemt hebben, t' geen doorgaans geen kleijn vermoeden geeft, in de geschiedenis-verhaalen. Dit zelve geschil werd bespeurt in den tijd van den herbow des Kloosters, want zommige stellen 't opt jaar 907. zommige op 910. andere op 977. t'welk mede, naart getuigenis van Schrijver [Scriverius], bevestigt werd met een zeer oude met de hand geschreeve Kronijk; en hij zegt dat hij reeden heeft, waarom hij het laatste voor waaragtiger hout. Dit komt mede over een met onsen schrijver die het leeven van Dirk, Vader van Aarnoud, beschrijvende, hem een 67 jaarige regeertijd toeleijt, en hem steltoverleeden te zijn int jaar 989. zulks dat hij, het steene Klooster zoude gemaakt hebben 12 jaaren voor zijn Dood: en hoewel in de tijd deser herbow verschil en onzeekerheijd is, nogtans alle onse Jaarboeken schrijven 't desen Diderik toe, zulks dat het steen-gebouw des Kloosters zeker, en dezen Graef Dideriks werk is, maar wie het houte klooster in vroeger tijd gestigt hebbe, is hier voor wel onderzogt, gog niet bewezen; zijnde waarschijnlijk geen klooster maar alleen een kapelle of gebedsplaats geweest, geboud door de gelovige niewe Christenen, door hunnen Leraar Adelbertus tot Egmond gestigt, als hier na breeder.  

Dat ontdede* hy voirwaer,

*Van Alkemade: Ontsloopte.

Ende richte het weder van stene:

*Van Alkemade: Van het veranderen des ouden en houten kloosters, in een nieuw gebouw van steen, is bij alle onze Schrijvers eenstemmig te vinden: dog zoodanig datze den bouw van t' houte Klooster aan Diderik den I. en het steene aan zijn Zoon Diderik de II. toeschrijven, en nadien (als int breede getoont is) geen twee, maar alleen een eenigen Diderik geweest is; zoo is de bouw en stigting van 't houte klooster nog onzeker. Immers onze Schrijver gebruijkt de omzigtigheid van te zeggen, dat den Graaf het houte klooster in steen verandert en verbetert heeft. Het is waarschijnlijker, dat de Gelovige op deze plaats een houte gebedeplaats of Godshuijs opgeslagen hebben ter oeffeninge van hunne Christelijke Godsdienst, welke gelovige door Adelbertus, een der medegezellen van Willebrordus, ter dezer plaats bekeert zijn. Ook gtuigt de heer P. Schriverius in zijne aentekeningen opde Holl. Kronijk, dat deze Graef het Klooster vernieut hebbende, hetzelve tot een Abdije opgeregt, en tot eersten Abd gestelt heeft Wonebold, een vroome eerbaere Man. Over zulks is onzen Schrijver te prijzen, die van den bow van 't houte Klooster, door de Graaf gestigt, geen gewag maakt.

[550] Die Nonnen oic (zoude ik menen)

Heefte hy mede onverlet

Over to Binnebruk* geset;

*Kolyn volgt de opvatting van Melis Stoke. Zie hierover de aantekening op vs. 431. 

*Van Alkemade: Binnebruk nu Bennebroek is een vermakelijk Dorp of Gehugt geleegen bij Heemstede niet verre van de Stad Haarlem, aan de Zuidzijde. De Stoel des Oorlogs is van den aan-begin af tot opt laatste toe altijd geweest omtrent de Stad Alkmaar, daar het Klooster een uur gaans afgeleegen is, zulks dat de verplaatzing van de weereloose maagden, de Graaf hoognoodig agte. Van dese versetting of verwisseling getuigen alle onse Jaarboeken, en inzonderheid mede M. Stoke, dog melt de plaats niet, alleen verhalende dat de Nonnen van Egmond zijn weggenoomen, en datter Monnikken in haar plaats geset zijn. Ik vindt dat van dit Vrouweklooster te Bennebroek, dat 'et in den begin van aanzien is geweest, en dat 'et bestiert is door eene Abdis, die de Dogter van de Graaf van Holland was, als terstond zal gezegt werden; dog vindt geen vervolg, nog naader gewag vant zelve, zijnde waarschijnlijk, dat 'et met voordagt zal uitgestorven zijn, kort na dese verplaats-tijd, of, zoo 't langer gestaan mogt hebben, dat 'et met het stigten van de vrouwelijke en hoogadelijke Abdije van Rijnsburg, door Vrow Peternella, die als een opgaande Zon, in Adel, glans en heerlijkheijd uitblinkende, zal afgegaan, en te niet geraakt zijn. Te Bennebroek zijn geen voetstappen van dit Klooster meer te vinden, en de Inwoonders aldaar zeggen bij overleevering verstaan te hebben, dat de plaats op grond van 't zelve door de Haarlemmer Meer is weggespoelt en ingezwolgen, dog onlangs is in het afzanden aldaar gevonden een grauwe steen opot welke een Vroue beeltenis gesneeden was, t' geenze wilen verseekeren een der Abdissen geweest te zijn, welke steen mij verkost is, en fol: .... werd afgebeeld.  [Opmerking: Van Alkemade gaat voorbij aan het Goudse Kroniekje, waarin gezegd wordt, dat de nonnen naar Rijnsburg zijn verplaatst.] 

Ende zetter* in wat vorder*

*zetter = zette er

*vorder = later

Tie van Benedictus order*;

*Van Alkmade:  In dese tijd waaren geen andere kloosterorden bekend, nog aangenoomen in dese en de omliggende landschappen, als uit de Kerkelijke en andere Schrijvers van dese tijden blijken kan. Dit is ook de eenigste, oudste,  en rijkste Abdije geweest in Holland; In laatste tijden zijn de Abdijen en Kloosters mede van die orde bevonden te zijn, als die van Rijnsburg, in de elfde Eew gestigt, de tweede Abdije des lands, en de eerste vrouwelijke, die mede in rijkdom en weelde toeneemende, de Egmondse naar de kroon stak, hoewelze noijt zoo magtig is geworden; Zijnde de meeste Ordens, die 'er althans onder het Pausdom bekend zijn, opgekoomen omtrent en na het jaar 1200. tot dat de laatste de Jezuitze in de voorgaande Eew opgekoomen, hoewel de jongste van allen, haar al te zaamen booven t' hoofd gewassen, en in magt, rijkdom, aanzien, en gezag bij gekroonde hoofden, zelfs met een gedugte ontzaggelijkheijd, is toegenoomen.

[555] Ende gaf den Monniken goet

Jeften* vele in overvloet.

*Van Alkemade: Giften, geschenken. 

*Van Alkemade:  Jeften, dat zijn giften en gaaven, die de Graaven en Graavinnen van Holland aan het Klooster gedaan hebben tot laavenis (zoo men doen sprak) van hunne Zielen, en op dat de Kloosterlingen eewig-duurende gebeeden zoude doen en instellen voor hunne, en hunner Ouderen Zielen. Heugelijk was 'et indien dese Egmondse Monnikken, zoo wel des lands geschiedenissen gedagt en opgeschreven hadden, die veel al in een opgeschikt pappegoed, Outaar-kleden, en Kerk-cieraden bestonden, en die onsen Schrijver, als hadhij zig wel dapper uitgeslooft, een tafel, en een Evangelij-boek noemt; dog beknopter nog als M: Stoke, die een onderscheijd gemaakt hebbende tussen de geschenken van den Graaf, en tussen die van de Gravin, elks int bijonder beschrijft, enover de kostelijkheijd van dese tafel, met al haar ingelegde gesteentens geen kleijne ophef maakt. Als ook van het geschreve Evangelie, door de Gravi vereert, dat met goud en gesteenten overdekt was, dog het beste van allen is, dat hij dit alles verhaalt hebbende, getuigt dat dese Vorstelijke vereeringen zijn dienende, om te bewijsen, dat ons Graafschap van zoo hoge en eedele Stam zijn oorsprong heeft,

'Al hadden wij anders gene orkonde / Wane ons Graefschap begonde, / Zoo van vrijen edelen konne / Zoo van Dorpers in den begonne, / Zoo maektet ons dese tafle vroet.

Over de nalatigheid en slofheid van de Monniken van Egmond int beschrijven van onze Graven en van den Lande, klaagt M. Vossius in zijn Annal. Holl. I.i.

 

Zin wyf Hildegaert* mede

*Van Alkemade:  Hildegard, dogter van Wigman Burggraaf van Gent gemaekt van Keijzer Otto int jaer 948 te vooren Graef van Aalst. Merula Stand der kerke fol: 632. 

Gaf in vele dingen met rede

Tafel schoene zonder joek*

*joek = smet, bijv. knoesten 

[560] En siere Evangelenboek

Vol adel stienen en goude:

Das zi noch in eeren houden.

Egbert iren zoene fier*

 

 

*Aartsbisschop Egbert van Trier heet een zoon te zijn van graaf Dirk II en zijn vrouw Hildegard. Scriverius gelooft niet, dat hij een zoon van graaf Dirk II was, dus ook geen broer van Arnulf en Arlinde. Zijn Trierse informanten en de grafsteen van Egbert maken duidelijk, dat hij van koninklijke bloede was. Kolyn noemt hem de zoon van koning-keizer Otto I de Grote en zegt, dat hij in Engeland was geboren. Otto I was destijds getrouwd met Edith, zuster van de Engelse koning Athelstan, kinderen van Edward de Oudere. Egbert was dus een halfbroer van Arnulf en Arlinde. Hij wordt niet als zoon van Otto I en Edith genoemd, zodat er sprake moet zijn van een bastaardzoon uit een buitenechtelijke relatie met Hildegard. Dit verklaart, dat hij opgeleid werd in het klooster van Egmond, vervolgens persoonlijk secretaris werd van Otto I en daarna gekozen werd tot aartsbisschop van Trier. Het verklaart ook, waarom Otto I en zijn zoon aartsbisschop Egbert van Trier kostbare geschenken gaven aan de kerk en het klooster van Egmond. Edith is in Magdeburg begraven.

*Van Alkemade: Egbert is eerst geweest onderdiaken van de kerk van Egmond, daer na van zijn Ouders gezonden naar Trier, alwaer hij na de dood van Hendrik, en [onleesbaar] van Dirk, beijde Aertsbiscoppen int jaer 970. is geworden Aertsbiscop van Trier. Voss. annal. I.3.

*Van Alkemade: Het had grootelijks zijn werk in, om dese zaak en het verstand van onsen Schrijver te ontknoopen, en het was het bestek van een afzonderlijke behandeling, en niet van korte aanteekeningen, om Egbert de Zoon van onsen hollandsen Graaf in Brittanje t' huijs te brengen. De geleerden hebben hier over hun verstand gescherpt, en hunne deftige gedagten opt papier gebragt, dog het geschil is aan de spijker blijven hangen in een onzeekerheijd: die door onsen Schrijver mede niet word weggenoomen. Bij de oude geschreve geschiedenissen van Trier blijkt, dat in dien tijd eenen Egbert geweest is Biscop, zijnde de zoon van Graaf Dirk en van Vrow Hildegard, gebooren uit Brittanje: dit zelve getuigt ook Wilh. Kyriander in zijne opmerkingen der Trierse zaaken, zeggende dat hij de 27. Biscop en een Engelsman was. De groote Kronijk en meest alle onse Jaarboeken noemen Egbert Aartsbiscop van Trier, de Zoon van Dirk Graaf van Holland. Een oude met de hand geschreve Kronijk op pergament zegt: 

'Ecbert de Britannis Theodorici Comitis filius nobilissimo sanguino Regum Anglorum ortus, successit Theoderico.'

De Rijmkronijk van M: Stoke zegt duidelijk dat desen Aartsbiscop van Trier Egbert was de Broeder van Graaf Aarnoud. Onsen Rijmer zegt dat 'et zijn halve Broeder was. De heer P: Schriverius heeft dese zaak zoo wigtig en duijster gevonden, dat hij deswegen na Trier geschreeven heeft, om aldaar te verneemen na de oudste en met de hand geschreeve bewijsen van desen Kerkvoogd, waar van hij int breede berigt geeft en een grondig onderzoek doet in zijne werken, en inzonderheijd in zijn leste, de aanteekeningen op de Goudse Kronyk wel waardig hier op naar te zien: alles egter hier op uitkoomende, dat hij uit Britanje geboortig zoude zijn, ingevolge van de bovenstaande getuigenissen, gevende egter desen Schrijver in bedenken ofmen voor Brittannia niet Batavia te leezen hebbe. De bedenkelijkheijd blijft ook over bij onsen Schrijver. Egter niet alleen onze Jaarboeken maar ook de Egmondse getuijgen eenpaarig van zijne Godvrugtigheijd en mildheijd niet alleen de verbrande Kerk van Trier, maar ook den Godshuijse van Egmond bevreezen, en dat niet int wilde, en int algemeen , maar ijder noemt zelfs de Kerk-cieraaden, Outaar-kleden, kerkboeken, en een zilvere kist met Heijlige Overblijfzelen, bij hem dien Godshuijze geschonken. Ondertussen blijft tot nog toe onzeker, uit welken vorstelijken of aadlijken huijse deze Gravine Hildegard, zij geweest. Ziet verder onze aentekeningen hier voor pag, 92.[..]. Men hebbe zig egter te verwonderen, dat onze eerste Graven, zijnde Vorsten van een kleijn en gering Landschap in die tijden aan de Dogters van Keijzers, en Koningen getroud zijn, waar van de Hollanders in hunne schriften ze geroemt hebben.  

NB. Van Alkemade gaat niet in op de kwestie, of Egbert de zoon van keizer Otto zou zijn.   

Tie Aartsbiscoppe van Trier

[565] In Bretangen van ir geboren,

Gaf den Godshuse*, te voren

*Van Alkemade: Egmond.

Gemeldet, mede goeden veel.

Als oic zin zustere eêl

Arlinde* scank* ein misgewade *

*Erlindis

*scank = schonk

*Van Alkemade: Graaf Dirk en Hildegard hadden 3 kinderen, Aarnoud de oudste, Egbert de 2. Arlinde de 3.

*Van Alkemade: Dit verhaal van onsen Rijm-schrijver is zeer opmerkelijk en verdient dat wij daar over wat langer moeten stil staan, dewijl het wat niws en ongewoons is, dat onse Schrijver van zoo vroege tijden mededeelt, en dat een zaak ontdekt, die te vooren voor een grove leugen is te boek gestelt, daar het nogtans alleen is een misverstand of verkeerde benaming van een plaats. Dat Arlinde en Egbert zijn geweest kinderen van Graaf Dirk, welke Aarnoud tot hun oudste Broeder hadden, is bekent bij meest alle onse Schrijvers. Voss. Annal. Holl. I.1. De Rijmkroniek van Stoke noemt de twee zoonen, niet Arlinde. Beka zegt datze een uittermate schoone Dogter was. De goudse Kronijk en R. Snoyus getuigen van haar datze geweest is Abdis van Rijnsburg, maar nadien dese Abdije of Klooster in haren tijd en in een lange reeks van jaaren daar na nog niet in weezen was, zoo volgt van zelfs, dat dit tegen de Waarheijd strijt, waar over de heer P. Schrijver dezelve Snoijus in zijne beschrijving van de Graaven van Holland, zoo in Dirk de 2. als in Floris de Vette, als mede in zijne aanteekeningen op de Goudse Kronijk heeft geheekelt, en van loogentaal en domheijd beschuldigt en uitgelaggen. Wij zullen de zaak van Snoijus niet opneemen en hem niet zuijver schouwen, maar ter desen plaats aanwijsen, wat 'er zij geweest, dat aanleijding en oorzaak gegeeven heeft tot dit verkeerd verhaal. De Goudse Kronijk in Dirk de 2e. verhaalt hebbende de zeege-rijke Veldslag vanden Graaf tegen de Vriesen, te Rijnsburg verkreegen in de jaare 972. zegt dat hij drie jaaren daar na op dezelve plaats een klooster stigte en dat hij er monnikken in sette, dat hij die daar na versette tot Egmond en dat hij wederom de Egmondse Nonnen te Rijnsburg overbragt, waar onder zijne Dogter Arlinde was, als haar Abdis. Dit verhaal dat geheel buijten het spoor loopt, heeft Snoijus, als ook Lazius, die mede getuigt datze Abdis te Rijnsburg was, verleijt en zij hebben zondet de waarheijd te onderzoeken, dien Schrijver blindelijk gevolgt. Dat 'er geen Monnikken oijt te Rijnsburg geplaatst zijn geweest, nog Monnikken klooster, is een zoo vaste Waarheijd, dat er noijt ijmand aan twijffelde, ja dat het Rijnsburgse Klooster tot dien tijd nog verre te zoeken was, is een bekende zaak. Dat Graaf Dirk de Egmondse Nonnen, niet te Rijnsburg, maar te Bennebroek bij Heemstede gebragt en aldaar geplaatst heeft, is alom bekend bij alle de Schrijvers. Na zoo veel duijsterheijd, geschil, en gekijf, komt onsen Rijm-schrijver zeer wel te pas voor den dag, aanwijsende als met de vinger, het misverstand zoo van Lazius, als van die hem gevolgt zijn: Dat dese Lazius die een Oostenrijker zijnde, en te Weenen woonende, geen nette ondrscheijding heeft konnen weeten of maaken van de hollandse plaatsen is hem toe te geeven, als zijnde een Vreemdeling. Dog met de Goudse Kronijk-schrijver en Snoijus, die Hollanders zijn heeft het een ander aanzien. Dese in hun tijd, ziende de magtige Abdije van Rijnsburg en weetende dat over dezelve verscheijde Dogters onser Graaven de Abdelijke waardigheijd bekleet hebben, zonder te letten opde tijden, en geleesen hebbende dat Arlinde een Abdis geweest was, zoo hebben ze Rijnsburg, bestraelt met glans van adel en Rijkdom, bij 't hoofd gevat, en het lang vergaane en vergeete Bennebroek agter de bank geworpen. Dewijl 'er niemand is die te vooren geschreven heeft van de abdelijke waardigheijd van Bennebroek bekleet door de graavelijke Dogter Arlinde zoo hebben de oudheijds-kennis Beminnaars deses Lands veel gehoudenis en zijn veel dank schuldig aan onsen Rijmschrijver, welke de eerste en eenigste ons al uit den droom helpende, het geschil der Historij-schrijvers bijlegt, en die klaarlijk aantoont, dat P: Schriverius ongelijk heeft in het ontkennen dat Arlinde een Abdis zij geweest* en Snoijus in het zeggen datze tot Rijnsburg Abdis was, en bijgevolge dat het waaragtig is en blijft dat Arlinde is geweest een Kloostervoogd over de verplaatste Nonnen te Bennebroek. Met welke uitleg wij vertrouwen voldaan te hebben aan het verhaal en de waarheijd van onsen Schrijver, in het geeven van een getuijgenis, waarvan hij de eer heeft de enigste te zijn, en te gelijk een uitlegger en beslisser der voorige duijsterheden en twijffelingen.

 

*Scriverius heeft niet ontkend, dat Arlinde abdis is geweest, maar niet in Rijnsburg. Hij schrijft: ''is derhalven oock onwaerachtich dat alhier dese Arlinda Abdisse geweest is'. Toets-steen, pag. 216.

[570] Kostelike en van stade*.

*Van Alkemade: Van goed gebruik, en te staade komende.

Ende was, as ic hou gewis,

To Bennebrucke* ti ierste Abdis

 

 

*Van Alkemade:  Nadien alle onze Schrijvers het verplaatzen der Nonnen van Egmond tot Bennebroek verhalen, is 't der verwondering waardig, dat niemand verder van deze Nonnen of haar Klooster gewag maakt, als alleen onzen Schrijver, die de Princes Arlinda de eerste Abdis noemt, dat niemand gedaan heeft. In de afzanding van de grond aldaar is onlangs onder de klinge-duijnen gevonden een vierkante steen van witagtige verwe, en van een stoffe, als de speksteenen, die tussen de roode met zetsteen [kloostermoppen] van de oudste kerken des lands gezien worden, op welke gevonde steen in een ronde omtrek gezien word de gedaante van een Vrouwebeeld, met een ongemeen oud hoofd-gewaad of hulzel, t' welke naar alle waarschijnlijkheijd een der Abdissen of Nonnen schijnt te verbeelden, het eenige overblijfzel dezer plaats, tot nog toe ons voorgekomen. Wij zullen t' zelve om de oudheijds wille alhier afbeelden, op dat dit ongemeene en eenige gedenkteken niet verlooren werde.

 Dat in de omtrek van deze afbeelding niet anders, dan afdeelingen en punten gezien worden, in plaats van een letterlijk omschrift, zulks is geheel gelijk-formig aan de munt of geslage gangbaare penningen onzer oudste Graven, zoo als in onze beschrijvinge van de munt van Holland kan gezien worden. De voors.  steen is vierkant, 5 duim lang, en bij de 4 duim breed.

NB. Plaat van een jongedame gezicht en profile, met ontblote hals, een haarwrong laag op het achterhoofd, gevat in een haarnetje met een vijftal pendanten.  Lijkt niet op een abdis of non. Zou een grafsteen kunnen zijn. Modebeeld: 1500-1550.

Tideric verwarf oic mede,

Overmits Thefanen* bede,

*Van Alkemade: Van deze Princesse Theophana zal hier in folio: [niet ingevuld] in de aantekeningen van den brief van Otto worden gesproken.

[575] Van koningh Otto*, en zin Zoen*

*Van Alkemade: Desen Koning of liever Keijzer Otto, en te gelijk desen zijnen brieg wor hier na fol. onderzogt.

*Van Alkemade: Ao 925. 

Egbert* ti Biscop schoen,

*Van Alkemade: Van desen Egbert Aartsbiscop van Trier, is even te vooren op fol: 37.38. gehandelt.

Ente Otten Neve Henric van Baren*

*Van Alkemade: Gelijk mede van desen Henrik Hertog van Beijeren, van welke int behandelen van dese brief nader zal worden gesproken, pag. 118.

Hertoge hoge overware,

In vrien* eygendoeme, wat

*Van Alkemade: Volle, vrije, en erfelijke eijgendom, t' geen hij te vooren te leen hadde verkregen.

[580] I van hem* te lien bezat.

*Van Alkemade: Hem, de Koning.

 

Giftbrief van koning Otto (985).

 

In nomine sanctae & individuae Trinitatis Otto divina favente clementia Rex. Cunctis fidelibus nostris praesentibus scilicet atque futuris manifestum esse volimus, quomodo nos ob votum & amarem dilectae genetricis nostrae Theophanae videlicet Imperatricis auguste, nec non & interventa fidelium nostrorum, Ekberti Trevirensis ecclesiae venerabilis Archiepiscopi, ac nepotis nostri Henrici Bojarorum Ducis, fideli nostro Theoderico Comiti quidquid nostro consessu hactenus in beneficium tenuit inter duo flumina, quae vocantur Liora & Hisla, in proprium dedimus cum omnibus utensilibus, quae in eodem beneficio Regio consessu per fructuarium usum ante haec possedit, & totum quod nostra regia concessione in villa Sunnemere dicta, beneficiario usu usque modo habuit cum omni utilitate illuc aspiciente ei etiam in proprium deinceps tenendum donavimus. Adhuc quoque quuicquid in beneficium nostra de parte inter duo flumina Medemelacha & Chinnelofara Gemarchi dicta, tenuit, cum omnibus appenditiis ad idem beneficium pertinentibus, similiter in proprietatem habendum dedimus. A haec etiam totum quod de nostro jure in pago Texla nuncupato in beneficium tenuit cum omni utilitate ab hoc appendente: except quod vulgari lingua dicitur Huslada ad integrum sibi in proprium tradidimus in Comitatibus ita nuncupatis Masalant, Kinhem, Texla. Et ut de praedictis rebus liberam habeat potestatem donadi, commutandi seu quicquid voluerit faciendi, hoc nostrae auctoritatis praeceptum conscribe & annuli nostril impression sigillari jussimus, manuque prpria subter firmavimus. Signum Domini Ottonis Gloriosissimi regis. Hildebaldus Episcopus & Cancellarius vice Willigisi Archicapellani recognovi. Data VIII. Kalendas septembris anno Dominica incarnationis DCCCCLXXXV. Indictione XIII. Anno autem tertii Ottonis regnantis secundo. Actum Noviomago feliciter Amen.

 

Giftbrief van koning Otto (985) Tekst: Melis Stoke

 

JNden name der drivoudicheden / 710 Otte bi goeds ionsticheden / Coninc wi willen dat cont si / Al onsen ghetrouwen verre ende bi / De nv sijn en[de] sullen sijn mede / Hoe wi om onser moeder bede / 715 Onser vrouwen om haer minne / Teofana der keiserinne / Ende daer toe e[m]mer augusta / En[de] om ons ghetrouwes vrients daer na / Van trieren bisscop egbrecht / 720 En[de] om heinrics bede echt / Hertoghe van beyeren ons neven / Diedrike van hollant wilde[n] gheuen / Wat dat hi van ons hout in lene / Jn dienste dat wijt he[m] al rene / 725 Jn gherechter erven gauen / Wat so hi helt of lants of hauen / Tussche[n] desen .ij. watere[n] ysel en[de] liore / So gheve[n]t wijt he[m] te vrier core / Met alder nutscep de hi besat / 730 Aldaer te voren inde stat / En[de] wi gheue[n] voert he[m] der nare / Al dat hi in zo[n]nemare / Dat dorp besat voert en[de] bi / Dat het voert sijn eighin si / 735 Noch dat tusschen .ij. watre[n] leghet / De me[n] dus te noeme[n] pleghet / Medemelec ende chinneloes / Met datter toebehoert altoes / Gheue[n] wi hem al eighin echt / 740 En[de] daer toe mede al dat recht / Van texele en[de] datter toe behoert / Jn vrien eighindome voert / Vut ghenomen trecht allene / Dat men heet huuslade int ghemene / 745 Dit recht wille[n] wi dat he[m] an coemt / Jn de graefscap de men dus noemt / Kinhemtexele en[de] maeslant / Ende hi vort hebbe in sine hant / Macht te doene met desen goede / 750 Sinen wille ende sine ghemoede / Wisselen gheuen of vercopen / Of so wat datter op mach lopen / Dies gheuen wi hem dese lettere[n] fine / Besegelt met onsen vingherline / 755 Ghegeue[n] int iaer goeds dats waer / Neghen hondert en[de] .lxxxv. iaer / Jnden oest opden zeluen dach / De na sente bertelmeus dach / Tote niemaghen al openbaer / 760 Jn otten des coninx ander jaer.

 

Tusken ti wateren Langeroire*

*Liora = Lier (De Leede, bij Schipluiden, niet de Leede bij Leerdam, zoals van Alkemade veronderstelde) . Met deze gebiedsuitbreiding in zuid-westelijke richting verkreeg het graafschap het eigendom over het riviermondingen van Maas en Waal, nadat eerder de (Oude) Rijnmond aan het graafschap was gevoegd. Met deze uitbreiding kwamen de latere plaatsen Dordrecht, Delft en Vlaardingen binnen het graafschap te liggen.

Ente Isle* overbore

*Hisla = Isle (Hollandse IJssel)

*Van Alkemade: De twee Rivieren of Stroomen in de latijnse brief genoemt Liora en Hisla noemt dese Schrijver Langeroire en Jesle, waaruit en uit vele andere blijkt de slofheijd en onwetenheijd van de oude Monnikken in het bederven van de eijge benaamingen der plaatsen, landen, en Stroomen. De eerste word verondersteld [onleesbaar] geweest te zijn de Leede, een waterstroom van welke de Stad Leerdam de naam draagt, en niet van de Rivier de Linge, als veele wel te onregt gewilt hebben. De tweede de Rivier den Yssel, zulks onse Schrijvers genoegzaam eenparig vast-stellen. Ondertussen is het te beklagen, dat inde benaamingen der plaetsen, in dese en alle de andere gift-brieven gemelt, de slofheijd en onagtzaame oplettendheijd duijsterheijd en onkunde voor de nakomelingschap, welke bij het ontbeeren en missen van de oorsprongelijke brieven zelfs, onherstelbaer is geworden. 

Dat houtgewas, en lande trou

Mit ti goede Sonnemargou*

*Sonnemargou wordt vereenzelvigd met de Zeeuwse plaats Zonnemaire op Schouwen-Duiveland, een dorp, maar geen gouw. Mogelijk moet de plek meer noordelijk worden gezocht op de route naar Medemblik en Texel., bijvoorbeeld de omgeving van Edam-Hoorn. Er zou dan sprake kunnen zijn geweest van een 'zuiderzeegouw'.

*Van Alkemade: M. Stoke noemt het een Dorp Sinnemare., De latijnse brief Villa Sunnemere. Villa betekende in die tijd ook een stad of Dorp, en lustplaats [onleesbaar] dat onsen Schrijver niet 'kwalijk' noemt een Hoeve.  Dit Sonnemaar is gelegen in Zeeland inden land van Schouwen , een Dorp alsnog die zelve naam dragende.  In den voorgaande brief van Karel de simpele werd gezegt Pladella villa, dat is, de vorstelijke landhoeve of buijtenplaats, als hier voor is opgemaekt en verklaart.

NB. Pladella is een verkleinwoord voor Palatium (Paladella). De Villa Paladella zal m.i. in de directe omgeving van het Palatium in Nijmegen hebben gelegen, zodat de identificatie met het Brabantse dorp Bladel in dat geval onjuist is.  

[585] En watter tusken ti ade lage

Van Medenblec* en Marcken* tagen

*Medemblik

*De schrijver interpreteert Marken of Marcken tagen, maar er is in de volgende versregel sprake van Gemarchi. Melis Stoke spreekt van Chinneloes, maar noemt Gemarchi niet.

*Van Alkemade: nog hedendaags worden twee plaetsen gevonden, beijde genaemt Marken. Marken binnen, boven de Stad Monnikendam, een Dorp. Marken buijten, een Eijland in de Zuijder-zee.

Geneloos aer*, en al das

*Lat. Chinnelofara Gemarchi. Het gebied zou tussen Medemblik en Texel moeten liggen. Gemarchi doet denken aan een moerasgebied.

Jem tot Texla* eygen was

*Texel 

(Wtgezeit* dat huuslade ter dege)

*wtgezeit = met uitzondering van

[590] En dat in Kinheym* is gelegen

*Kennemerland 

Ende in Maeslant* gaf i em

*Maasland

Met al, wat ‘er hoirt aen hem.

Dese Tideric voirscreve

Is gevaren ten langen leven

[595] Tot Hegmondt, daer i ter uutvaert,

Twee jaren na Hildegaert,

Isse gelegt en begraven.

God heeft bider de Zielen ave

Want i starf ’t jaer waerachtich

[600] IXc en LXXXIX. [989]

Zo dat i berichte voirwaer

Omtrent LXVII jaer. [67]

 

2. Aernout (de II. Graaf.)

 

Arenout, ti twede Greve

Zynen Zoene, is gebleven

[605] Aen 't bestier; ti men voirwair

Noemet Arent ti Gentenair.

Want i van zin Moederes weghen

Ti Burchscepe hade vercregen

Voir Egebrecht zin Alvebroer:

[610] Ti na Trier a[l]s Biscop voer.

 

Sicconiden legende

 

I aefte bi zin Vaderes leven,

Ende jem wurt ten Wive geven

Ti Dochtere van ti Keysere faen

Grieken, de kleyne Romaen

[615] Genant, Luitgaert zeer schoene

Ende voegdelic van persoene.

War an i wan mitter baert

Tideric ende Sivaert

Sicke genant; ti ir nare

[620] Ien doet sloeg doer vare

Toeg i na Kastrichem, daar i

Eenen Goswin, wt Frieslant, bli

Wirde geholden en ontfaen.

Waer ute is ontstaen,

[625] Doer praten en wyde Triën

Ofte andere toveryen,

Datti Tietburge nam te wive;

Zin Broeder wilde ontlyven.

Op ‘t leste wurde et gedaingt

[630] Ente i van Kanemerlaingt

En Frieslant geholt overware

Jegens zin Broeder openbare.

Tese Sivaert kreeg ien Soen

Tideric genant schoen

[635] Wt Tietburge; tie na desen

Van Braderhode ieft gewesen

Die ierste Baroen van Zevenburch,

En Godefried van Lutzelburch.

 

Slag bij Winkel

 

Toe[n] nu Aernout, als Greve,

[640] 't Swaert hadde opgeheven

In zin Vaders plaets overwaer,

Ente i fan te Friesen skaer

To Sudermuda wolde gangen,

Na kostume*, 't Schilt ontfangen;

*na kostume = volgens gewoonte, zie ook vs. 490. 

[645] Spraken zi overluut:

Zi ne wilden van em gebruut

Niet sien nochte em hulden,

Nochte zine dwanch gedulden.

[h]Iertoe gaf im himlic recht,

[650] Zoo 't scheen, ti Biscop t' Uutrecht.

Echter troc i de hant daer ave.

Mar ti Friesen ze ne gaven

Daeromme te meerder niet.

Des hem Arenout onthiet,

[655] Ende trakse te Winckelma* tegen.

*Winkel 

Daer wurde fel eslegen,

En ti Friesen hielden 't padt.

Hier bleef verslagen, dat

Zy 't gewis, ti jonge Here

[660] Met den zinen in ti were.

Als i vyf jaer had bericht.

Zine kinders waren licht

De oudste twaelf jaren wesen.

Dus was 't lant alom in vresen*.

*vres[e]-n = vrees 

[665] Zin Wive starf kort na jem

Van droefheyt des gehoerden wi hem;

En is tot Hegmond begraven.

Verders vinde ic nie dar ave*.

*av[e] = af

 

3. Dirk de II. Graaf

 

Tideric volgde jem toe dan

[670] In 't bericht, ien stout man

Alsse gy zult kurts hoeren.

 

Tie darde Greva geboeren,

Aerenouts outste Zoene, tie

Te riese Friesen al zo mie*,

*al zo mie = evenmin 

[675] Wilten ontfaen, wie zin Fader.

Dus liet i ze te gader

In peis*, dat ze zick beraen

*in peis = in vrede, liet hij ze met rust. 

Weder* jem hulden wouden of slaen.

*weder... of = of...of, vergelijk: Duits entweder-oder. Vergelijk ook vs. 256

Ti Friesen na ripen rade,

[680] Ende ut vresen voir skade,

En wrake voir des Grevan doit,

Haben Tidericke geboit*

*geboit = aangeboden 

Se walden jem hulden op conditi,

Datse die ierste Prise

[685] En pine* scelden zolden quiet*

*scelden...quiet = kwijtschelden.

Nenre gedencken to gender tiet*

*gender tiet = gene (als tegenstelling tussen deze en gene) tijd = die tijd, die dagen

Jegens* 't leit* jem wedervaren;

*jegens = wegens

*leit = leed 

Jofte zin Vader over den haren

Dat ze de tianden* gaven vri

*tianden = tienden 

[690] An den Greva, en dat i

Ze zelve zoude laten garen,

Ofte vermangelen zonder zwaren,

Na zin wille ende geer;

Ente watter toe hoirt meer.

[695] Ente op hoer costen varen

Jegens zines vyants skaren :

Dat em wale quam* dar nae

*wale quam = dat hem daarna goed uitkwam in het navolgende conflict, dat leidde tot de eerste Slag bij Vlaardingen (1018).

Sus gaf i ze zine genae,

En 't worde gedaingt. Hier nare

[700] Isset em wedervaren

Dat ti Biscop van Tricht, Luyke

Ente van Trier, gebruike

Van de Jacht en Visseryen,

Namen in als eyge mitsdyen

[705] Het holt Mereweda te male

Dair die Maze en ti Wahle

Iem vermangen tier stont.

Dit was Tidericr gront:

Des i zik opmaeckte en werpen

[710] Daerop ien veste en terpe.

En nanden 't Doertricht.

Dat men voet hive*, op licht

*voet hive = belasting, tol hief, vergelijk de uitdrukking 'belastingvrije voet'. Alewijn verandert voet in boet = tol en komt daar dicht bij de betekenis voet = belasting, tol.

En zwaar mangelinch en vrachte;

Ti bi dage of bi nachte

[715] Die ade* op e[n] nedervaer.

*ade = wateren 

Dit namt ti Biskop zwaer

Van Trichte*, en klaechden 't ti Keyzer

*Bisschop Adelbold van Utrecht (1010-1026). 

Henrike*, ofte ien weyzer

*Keizer Hendrik II (keizer 1014-1024) 

Zinde onrecht adde* gedaan

*adde = hadde 

 

Ti Keyzer, op zulc vermaen,

[721] Jeft em getroest, en gebaden

An Hertoge Godenfrade

Van Ardenne* heirvaert*

*Godfried I van Neder-Lotharigen (Godfried de Kinderloze) (1012-1023). Hij werd opgevolgd door Gozelo I.

*heirvaert = krijgstocht, expeditie. 

Te beschriven* in 't Batauwerwaert*,

*beschriven = uit te schrijven

*Betuwe 

[725] Ende van Nimagen te faren

Tot Alleblas* mit zin sckaren,

*Alblas

En ti Greva oppe te slaen.

 

Eerste slag bij Vlaardingen (1018)

1018. Anno M xviii Theoderico comite filio Arnulfi debellante Fresones in vindicta patris sui ab eis occisi. Godefridus dux ad eum debellandum ab imperatore mittitur. et repente vox unde emissa nescitur. fugite fugite. et a paucis Fresonibus multi perempti sunt. f. 149V dux vero captus est. Bron: Annales Egmondenses.

 

Tiderik jeftet verstaen,

En trock mette Friesen oppe

[730] En te besatten en stoppen

Te Gizenbrogge*. Des man

*Giessenbrug 

Kwame op 't water an

Mit scuten bi nacht zonder skieten

Jofte roepen. Das mach mi spiten

[735] (Sprac ti Greva) das zi 't ontgaen

Zin sus, sinne slaen.

 

Maer sprak tot ti Friesen weder;

Mannen in trouwe gift u neder

In die lage* op 't lest

*lage = hinderlaag 

[740] Ier zi vaste zin gevest*,

*gevest = geconsolideerd 

En greep ane met fellen moede

Voerzeker ic sta u goede

Alse gi treft voren aen,

In ti zide* wol ic ze slaen.

*zide = flank 

[745] Wes* zonder anxte of vare*,

*wes = wees, weest

*zonder anxte of vare = zonder angst of vrees 

Hoewel zi vele scaren

Zint, enne onser kurte* getal

*kurte = gering 

(Anne Godes hant hangt al*)

*Het is alles in de hand van God. 

 

Dus haben de Friesen begonnen

[750] Ende warpen die tonnen*

*tonnen = kruittonnen 

Ave in ti morgenraet.

Ti wieg* word harde en quaet

*wieg = strijd 

In 't moer, en ti Grave

Trak toe, dus gave

[755] Di viant zig in 't riet.

Ein stem riep: Vliet, vliet.

Men ne weet van waer 't luit* is komen*.

*luit = ge-luid

*komen = ge-komen

Daer liep ti Hertoch ter stromen-

Waerts, en elk volge em naer.

[760] Dat krigen* wort fel en zwaer

*krigen = krijg, strijd

Tussen ti baren* en scuten.

*baren = barken, boten 

Op 't lant en daer buten

Vil menigen man. Ti Biscop

Kwam cume mit kleine trop

[765] In ein scep, en is 't ontlopen,

Tegen zin wane en hope*,

*tegen zijn hoop en verwachting in

En is bi de zine gestelt.

 

Dus hild Greva Tieric dat velt*

*velt = terrein 

Met grote bote* en blef houwen

*bote = boten. Alewijn vertaalt: met groot voordeel. 

[770] Mereweda, Alleblas*, en ti gouwen,

*Alblas 

En stromen in zin gewout*.

*gewout = geweld, macht 

Ti Hertoge wort quite scout*

*quite scout = kwijtgescholden 

Al uutre gevangenesse,

Alse het wurt in daingenesse*

*daingenesse = proces, onderhandelingen 

[775] Gebragt. Ende Tiderick

Aefte* ien wyf schoen en Rick,

*aefte = trouwde 

Ti Othild hite by name;

Taer i namaels ave bequame

*taer .. ave = waarvan; taer - daer = daar 

Tideric ende Florens.

 

Naar het Heilig Land

 

Sunder krege hi dat gepens,

[781] Dat i wolde varen mit eeren

Tot des Helieg Graf* ons Heren:

*Helieg Graf = Heilig Graf, Jeruzalem 

Ti ierste Greva, di dat bestoet*.

*bestoet = bestond, voor elkaar kreeg. 

Ente alse hi weder goet

[785] Was gekomen* bi den zinen,

*gekomen = ge-komen 

Bedachte hi, tesen pine,

Te geven ane Sint Aelbrecht

Tot Hegmonde te recht

Vele dingen ter stede;

[790] Alse zin Broder Sikke mede

Dade: en starf en legget terstond

Mit zinen Wive al tot Hegmont.

 

Na jem hielt Tideric weder

Kenhem* ave en vil neder

*Kennemerland

[795] In krancheden* alse hi

*krancheden = ziekte of ziekten. 

In ruste, dat lant bli

Langen tide hadde berechte*

*berechte - bericht = bestuurd. Moest rijmen op het navolgende knechten.

Over Hearen en over knechten.

 

Ik heb verstaen al voirwaer

[800] Dat hi stierde XLVI. jaer [46]

En laget mede t’ Egmunt

Zinder lage. Ik zeg, zunt

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Dirk I

ca. 916-a.928

 

 

2. Dirk II

ca. 970-988

 

 

3. Arnulf

988-993

 

 

4. Dirk III

993-1039

 

 

5. Dirk IV

1039-1049

 

 

6. Floris I

1049-1061

 

 

7. Dirk V

1061-1091

 

 

8. Floris II

1091-1121

 

 

9. Dirk VI

1121-1157

 

 

10. Floris III

1157-1190

 

 

11. Dirk VII

1190-1203

 

 

Ada

(in naam gravin)

 

 

12. Willem I

1203-1222

 

 

13. Floris IV

1222-1234

 

 

14. Willem II

1234-1256

 

 

15. Floris V

1256-1296

 

 

 

16. Jan I

1296-1299

 

 

17. Jan II

1299-1304

 

 

18. Willem III

1304-1337

 

 

19. Willem IV

1337-1345

 

 

20. Margaretha van Beieren 1345-1354

 

 

21. Willem V

1349-1358

 

 

22. Aalbrecht

1358-1404

 

 

23. Willem VI

1404-1417

 

 

24. Jacoba van Beieren

1417-1433

 

 

25. Filips de Goede

1433-1467

 

 

26. Karel de Stoute

1467-1477

 

 

 

27. Maria van Bourgondie 1477-1482

 

 

28. Maximiliaan van Oostenrijk

 

 

 

29. Filips de Schone

1482-1506

 

 

30. Karel V

1506-1555

 

 

31. Filips II (III)

1555-1581

 

 

www.klaaskolijnnet.nl © 2009