's Lants geschichten wil ic oirconden,
Zoo ic heb geschriben vonden
In den kloestre te Hegmunde [Egmond];
Zoo bist ons die Boeken gunden,
[5] Die daer syn van alde tiden:
Cortelic van vele Striden,
Godinghen der Graeve vele:
Hoe ir 't arre quame ten dele
Zonder aterlike streeken,
[10] Ofte metter pluum te spreken.
Wen Godt betere vele beleggen.
Enkel waeraft wil ic zeggen,
Ofte laeten, zoe ic vonde.
'T is geschiet, als ic oirconde,
[15] Over menich hondert jaren
Toe de Nedergouwen waren
Van de wateren overlopen,
En de mensken rote te hopen,
Gaulen [Gallie] en Spangen [Spanje] ave te lopen:
[20] Emmer der Kimper [Kimbren] groet getale
(Zolkes weet men harde wale)
Waren to miten doet geslagen:
Zoe das ir Aare lege lagen
Wt der Hassen [Hessen] und gebuuren
[25] Serbsten [Cherusken] ond ti Irmunduren [Hermonduren]
Al mit krafte overspanden
Ade Batten [Bataven] uten landen
Te verdrunc metten wapen
By rade der bande Papen;
[30] En de Godescalken waren
Met die alde[l] Batte scharen.
Die ne raden deze wiken,
Die wy besitten,te bestriken
Zonder slach: wan zy ne wisten,
[35] Daer ne woonden ni, dar ti visten
Al dat lant was laech gelaghen,
Dus besonden zy di 't zaghen:
Het bevil tot haren hepen.
Dus toghen zy af met scepen
[40] Mannen have, vee tien tiden
En begrepen zonder striden
Mette kinderen ende vrouwen,
Tussen Rien [Rijn] en Wahl [Waal], tie gouwen
Wied en bried; als ic verhaele.
[45] Vele Greven, zonder falen,
Haben 't Lant bericht te minnen.
Scriben nochte ic ne kinne
Waren zi gestorven waren,
Ofte aen ‘slants bericht [bestuur] gevaren:
[50] Wan tie Runers [runen] je ontbraken,
Tie woizen skriban irrer zaken.
Onder allen die gewezen
Haben Greven vin[d] ic desen
Waromir [Veromirus], wis Tochter Rhiemen [Rhamis]
[55] Aafte Sitsenhag [Sesithacus] van 't hieme
Der Serbusten [Cherusken] zonder mere.
Wonder is by dese kere,
Das geen Runers [runen] ons oirconden
Van den steden di zi vonden;
[60] Of zi mosten ni gewezen
Haben desen keer mit ezen.
Terpen vind ic harde wale,
Ti ic op ir stad verhale.
Katenwald [Catuvolcus i.p.v. Catualda] die metten eyser
[65] Van Romen Gillis [Julius Caesar] eerste Keyser
Maeckte daingh over landen
Ende gaven ‘er toe tie handen
Zoo als 't lanch gebleven waren,
Zonder scot of lot [belasting] te garen:
[70] Das geen ander land mocht beuren;
Want zi Broeders hieten heuren.
Gillis Ziwers [Julius Civilis] Bouwens [Bato] zone, Bato is de naamgever van de Bataven c.q. Batavieren, waartoe de gebroeders Julius en Claudius Civilis worden gerekend.
En was Broeder van ti gone,
Die genert, als adel Grave,
[75] Worp den Roemse arend ave,
En den roden Libert [rode leeuw] plante.
<Franke [Franken] maekte t' allen kanten>
Tus es keret hair ti gouwe.
Wes gesworen had i trouwe
Over albe [overalde-overoud] in ze geslachte.
[80] Und verdraf mit groter krachte,
Onder helpe Trier [Trier] en Gallen [Gallie],
Tie voir zynen Libert [rode leeuw] vallen.
Tot i zelve wort geslagen
Tot Furstenbarch [Furstenberg]. En over Nymagen [Nijmegen]
[85] Lit en Batenborge [Batenburg] bornen
En ten Battenwaerde [Betuwe] tornen
Over stroem: zo dat te male
Op tie brugge [Drususbrug] van die nau Wale [= riv. Nabalia- riv. Nahe bij Bingen (D)]. Kolyn volgt echter de opvatting, dat de brug over een smal gedeelte van de Waal zou hebben gelegen.
Wurt gedainget van den peyse.
[90] Waer hy sturf en op wat wyze
Adel Greve Glaude Schevelen [Claudius Civilis];
Vint ic ne in geene delen.
In zyn tyden hier te voren
Was een adel bel te boren
[95] Her, wes name vint ic zo,
Dat hi hete Brinio [Brinio];
Die met zine krieggebarden
Inden Kattewycker warde [Katwijk]
Twe Romeynen [Romeinse] blockhusen [castella] slechte,
[100] En twie wyghen [strijd] wan mit vechten:
Ti man waant dat haben mit [d]ezen
Brit- [Brittenburg] en Romenburghe [Roomburg] gewezen.
Daer ti Barden Garven waren.
Hoe den landen is gevaren
[105] Na den val des Roemschen rike [Roomse Rijk],
En van 't geen men zekerlike
Weet, des heb ic mi veraren.
Ander beuselycke maren
Ti di onbedreve luden
[110] Zonder afterdocht verluden
Is mi ni om waert te skriven:
Des zo laet ik zelve bliven.
't Es geschiet, als ic bevonde,
(Mer den tyt ne vinde konde)
[115] Das de Enchlen [Angelen] und de Saxen [Saksen]
Mit gewaren endt bardaxen,
Mitte baren ende vlooten
Haben utten Landen stooten
d' Imsater [ingezetenen] van de Britten [Britannie]
[120] Welcker Heirtoch was gehitten
Haren Engist [Hengist] ende Horse [Hors],
Die gelyck een euvel orse
Al die Brittense [Britse] serjanten
[Ontbreekt in oorspronkelijke afschrift]
Taunede tot irren onvromen
[125] De zunt den Rine [Rijn] inkomen
Unde slopen huus en have
Wider vind ic ni daer ave.
Dan das zi vortegen waren,
Haben in Gallien [Gallie] af[g]evaren
[130] 't Lant, das si na irren namen
Hiten Bretangen [Britannie] al te samen.
En ti Saxen [Saksen] overquamen
In Brittangen [Britannie] aangespannen,
Und vertriben van de Normannen [Noormannen]
[135] Gaan de lande die gelagen
Tussen maar zee ende Nymagen [Nijmegen]
Rien [Rijn] en Mase [Maas] en torp Assen [Asch]:
Al die gouen heten Neêrsassen [Nedersaksen].
Tot zi van ti wilde Vrisen [Friezen]
[140] Harde geklopt na wych verlisen,
Wiltenborch [Wiltenburg] haben begeven,
Ende zunt over ade getreven.
Zo das 't lant hi[er] al te zamen
Namaels hite Frieslant [Friesland] by name.
Hoe den aar der Baterawieren [Batavieren]
[146] Es so baretyc vertieren,
Es nu niet bekant by namen.
Wan ti Swindel [Vandalen] onbequame,
Ti de landen overlopen
[150] Mitte krieg en woeste hopen,
Schinden, bannen en dan roven
Alle konsten gaen verdoven.
Velen haben twifelt zere
Of ti Tietsken [Dietsen] emmermere
[155] Ti Bardsangen te skriben ploenen.
Wes das zolcks bestonden doenen
Hat je ic voor overwaren
<Als die zolkes hab ervaren>
En ti Barden woizen lezen,
Ti nog overich haben wezen
[160] Minen daghen binnen Hegmonde [Egmond].
Zolckes hab ic zo bevonden.
Alte bouken ons verkonden
Das ti Salers [Saliers] sint vertriben,
Ende baden om te bliven
[165] Wonen onder Battenenwierden [Batavieren]:
Mer ein ander tiel begierden.
Der Quaden [Quaden], zund van Saxen [Saksen] teyle,
Wider ti Salers [Saliers] overpeyle.
En ti Salers [Saliers] hadden gieren
[170] Overmaet te Batenewieren [Batavieren],
En ti Landen ingeholden,
Folckes oic vermanken solden:
Dan zy wierden afgewezen
'T es geschiet niet lanch na desen
[175] Dat ti Sicambrinen Salen [Sicambrische Saliers],
En ti Usipers [Usipeten] by malen
Battenewiren [Batavieren] en ti Friesen [Friezen]
Namen over Ryn [Rijn] te riesen;
Als ti deeden met veel ander
[180] De eine volgede malcander
Tegen Romen [Rome] wilden zi striden
Des zi deden in ti tiden:
Ende Francken [Franken] zien by namen
Landen en Luden al te samen.
[185] 't Es geschiet gelyc wy leeren,
In 't geboertenes ons Heeren,
Daer omtrent of zo waerachtigh,
CCCLXXXVIII. [388] Betreft de Slag in het Kolenwoud (silva carbonaria), bekend uit De Bello Gallico van Julius Caesar. Het woud scheidde het woongebied van de Salische Franken en de Rijnlandse Franken, ongeveer langs de lijn Tongeren-Trier. In 388 vond hier een treffen tussen Marcomer en de Romeinen plaats, die door de Romeinen werd gewonen, waarna vrede werd gesloten tussen de Franken en de Romeinen.
Tot di Gaulen [Galliers] overgingen
[190] En de Francken [Franken] naem ontfingen.
Dikke heeftet my verwondert,
Dat die Vorsten hoog hermondert
Van Frenkeriken [Frankrijk] hier te landen
Hadden hoeg bestier in handen.
[195] En ik merket over dezen,
Of zi niet wel haben wezen
Van den Batenewieren [Bataafs] bloede.
Starke my in dit vermoede
't Wapenschilt en rood Libere [rode leeuw],
[200] Das zi voerden in di were [oorlog].
Ende namaels overgeven
Haben weder onzen Greven
Mitte Gravelyke banden,
En bruin schilde van Vrieslande [Friesland]; Het bruine schild wordt vermeld in het Asega boek. Men vindt het bruine schild ook in het Oera Linda Boek (Friese mystificatie van een middeleeuws handschrift uit de 19de eeuw). Mogelijk was de Rijmkroniek van Klaas Kolyn een bron voor het Oera Linda Boek. De schrijver Dr. J.H. Halbertsma beschikte over een exemplaar van de uitgave van de Rijmkroniek door Gerard van Loon (1745).
[205] Dar die groote striet om ware
Eer zi hulden wolden haren
Waernemont [Pharamond] wort oic gelezen
Irrer Fursten ierst gewezen.
Mer ti adel Waernemunde [Pharamond]
[210] Waren hulden unse grunden.
Ende Clotewich [Clovis] men achte
Zie van Greve Gerolfs [Gerulf] geslachte:
Walkes sunt daer na in handen
Krieg das Greefschip Tiesterbande [Teisterbant];
[215] En zin ander oir bevonden
Wurt ein Greve op onzen gronden. >[253]
In 't jaer ons Heren geprezen
VIIIc en X by desen, [810]
Als Koninck was zekerlicke
[220] Karel de Groote [Karel de Grote] van Frankricke [Frankenland],
Quamen ti Noren [Noormannen] by geleyde
Van iren man Gottric [Gottrik] beyde
Mit scuten CC in onse vele,
Roefden Frieslant an drie delen,
[225] Ende sloegen ti Friesen [Friezen] biden
Harde in drie staende striden.
Kaerle [Karel de Grote] hoerde solche maren,
Ende bereyde ir te varen
To Wederstant; wanneer i hoerden,
[230] Datten zine luden vermoerden,
Ruste Emmingen [Hemmingr] te bestriden.
Meremals tot andere tyden
Deden di Noren [Noormannen] groete schaden.
Onder Noric [Roric] zi bestraden
[235] Uterichte [Utrecht], ende namen
Beten [Betuwe] , en wyke te Duirstede [Wijk bij Duurstede] zamen.
Lodewyc [Lodewijk] die goede Here
Als hi berichte; quamen were
Di Normannen [Noormannen] opgevaren
[240] De Wahl [Waal] mit scharen
Ende Nymagen [Nijmegen] zy bevoten.
Barberose [Barbarossa] liet ti sloten
Weder maken als wi horen,
Di ti Noren [Noormannen] deden storen De verwijzing naar keizer Barbarossa [vs. 244] bewijst, dat de schrijver van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn kennis had van de Rijmkroniek van Melis Stoke. Zijn gehele regeerperiode (1155-1190) valt na het eindjaar van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn (1156). Zelfs het sterfjaar 1190 van keizer Barbarossa speelt zowel bij Melis Stoke als bij Klaas Kolyn en rol in de berekening van de regeringsduur van de graven Floris II de Vette en Dirk VI. Kennis van de Rijmkroniek van Melis Stoke impliceert, dat de Rijmkroniek van Klaas Kolyn niet een eeuw ouder kan zijn dan die van Melis Stoke, zoals Cornelis van Alkemade veronderstelde. Alleen al de vermelding van keizer Barbarossa had voor Cornelis van Alkemade en Gerard van Loon en zeker voor de historicus Jan Wagenaar reden moeten zijn om de Rijmkroniek als onecht te beschouwen.
[245] Dagobert [Dagobert] bestreet ti Friezen [Friezen],
Ende dede ir verliesen
Den Slach mitten Bartuwalden [Berthoald]: [572]
Ende wat Friesen [Friezen] i behalde
Langer als syn glavy liten
[250] Datelic dat hoeft afsmiten.
Wiltenborch [Wiltenburg] dede hi storen
En, om 't heyden diet bekoren,
Dede ir een kerke richten,
Van S. Thomas op ti Trichten [Utrecht].
[255] Adgilt [Adgild] berichte ti Friesen [Friezen] ,
Ende na hem ti verrisen
Radebolt [Radboud]; ti onsen Heren
St. Wolfram [St. Wolfram] wilde bekeren.
Ende lietet zo belopen,
[260] Of em wilde laten dopen:
Mer wen i sien voete plonte
En ti ander in te fonte
Zetten wolde; sprak i myn
Zeg m' al weer min alteren zyn,
[265] In ti Himmelum, of weder
In ti hol gevaren neder ?
Wolfram [St. Wolfram] antwoerde hem, das
Al wie ongekerstent was
Storven, wisselic verloren.
[270] Wal sprac i ic laets u horen,
Das ic by das meerder erven
Van mien alteren na mien sterven,
Dan wil wisen vry van schanden,
In Wodins overzelige landen;
[275] Dan mit luttel armen Christen,
Ti my intich nimmer wisten.
Uten fonten is hy getoghen
En tum derden daghe gedroghen
Gravewaerts om zien gesellen
[280] Zien en spreken in den Hellen.
Korts dar na sien wedercomen
Over zee die fel, onvrome
En wrede Noren [Noormannen] ende roven
Al dat lant an zee, gesonden
[285] In tie haven van Hegmonde [Egmond]
(die de Hegge [Eg] plach te heten),
Eer des bedehuys te weten
Daer in lange was gestichte;
Dat nu after dunen zwichte)
[290] End sunt to Nurtika [Noordwijk] komen:
Daer ir tegentrak die vrome
Greve Gerolf [Gerulf] en Tibbold [Dibbald] agen
Rinesburge [Rijnsburg] , daer zi lagen.
Ente wan dat Noertse [Noormannen] here
[295] Was te kraftich in te were,
En te euvel wurt [g]edragen,
Bleven zi te beyde slagen:
Das harde droeve was ti goen.
Ende ti Heylige Jeroen [St. Hieronymus]
[300] Grepen zi en deden wylen
Grote pinen, staken met pylen
In 't lyve, en bornden over zere,
Ente spotten onsen Here
Alle zere, em onthoven.
[305] Zeland zi oec beroven
Daer Greve Eggaert [Eggert], Halpdams [Halvdan] zone
Bleven in ti weer ti gone
Ti reden datten wederstoet.
Greve Gerolf [Gerulf] wan zin goed
[310] Dat ti Noren [Noormannen] onderwonden
Te beroven, wan se versonden
In gesantschepe na den schine
An den Keyzer Kaerle [Karel de Grote] in pyne.
Die hem sant hiet Gotefried [Godfried de Zeekoning]
[315] Ende anderwiel vertriet
't Noerse [Noormannen] volck mit zine hoede.
Hoe hy daer ave was te moede,
Mach een yder proeven wale:
Wat hilp ni of veele tale.
[320] I ging zo den Noren [Noormannen] aven;
Ti em hadden gelooft veel gave;
Kande de vrede betraken .
Das zy kortelinge braken,
En namen daer toe das sine.
[325] I hadde vercregen mit groete pine,
Trouwe daden, Ridder banden
Van Koning Arenout [Arnulf] van Frankenlande [Frankenland],
Met zegelyn en brieven,
Zommige Landen aan hun liven,
[330] Die altezamen waren zine.
Zuderscagen tussen Rine [Rijn]
Tussen ti Noert A, en Oester Sassen
Geisteland en holtgewassen
Ein hoeve in Bodelo den Grave [Bodegraven]
[335] En in Alpenbruk [Alphen] twie haven.
In Olthornunc [Oudshoorn] eine hoeve,
En in Huwy ein manse t' oeve,
Te Tol [Tuil] en Asseke [Asch] ein manse als voren
Met al watter toe mach horen.
[340] Te Frankenwairde [Franfurt a.M.] was 't gegeven,
En met teyken onderschreven,
Na ons Heren geboerte wegen
In 't jaer VIIIc. LXXX ende IX. [889]
Die wanneer i opter straten
[345] Hadde in Porenborg [Forenburg, Voerburch, Voorburg] zien lief gelaten,
Was den Lande zonder Greve.
En ti ander Noren [Noormannen] bleven
Te Vleretdingen [Vlaardingen] , en de vesten
Tegen ti Franken [Franken] al haer besten.
[350] Kinder had i twee by namen
Tideric [Dirk] en Walger [Walger] zamen
Beyde jonge zonder tiden,
Ende onbequame te striden.
Ti irren Mouderes zusteren Anke [?]
[355] Namese to si onder ti Franken [Franken];
Ende leerdese Kerstynheden,
Ende Ridderlyke zeden.
Deze Walger [Walger] t' eender wrake
Dede voer zin Vader smaken
[360] Erhaude ten Noerman [Noorman] ti doet;
Die ‘er uitten zaden [zadel] skoet,
Op ti jachte onder 't jagen
Ende wurt oic zelve slagen.
Zo dat Tideric [Dirk] alleine bleef,
[365] Ti ir nare warde Greef.
Walger [Walger] is alzo gestorven,
Ende Teysterbande [Teisterbant] bedorven:
Dat i hadde als Greve vercregen.
Daer na is 't aldus beslegen.
[370] Kaerle ti simpele [Karel de Eenvoudige (893-923)] zekerlike
Di das zwaert droug van Frenkryke [Frankrijk],
Om datte veele kwamen ti Noren [Noormannen]
In Frieslant [Friesland] zine landen storen,
En i bescharmen niet ne mochte,
[375] Hy dus aller ierst berochte
Tiderike [Dirk] te geven in handen
Ti Bardaxe van den landen;
Datti bescharmen zolde voirwair
Zyne luden al te gaer
[380] In dat Kerstelike gelove.
Als hun Gode van boven
Gepreket van Sint Williboert [St. Willebrordus (658-739)];
Ti Pippyn [Pepijn van Herstal (680-714)], alse hi hoert,
Zant in borenes ons Heren
[385] Ses hondert en negentich viere, [694]
Ti Friesen [Friezen] goede te doen kont.
Totte Weskaple [Westcapelle] hy vont
Ein Godse Wodin [Wodan] aenbeden
Mercuriose [Mercurius] na heydense zeden:
[390] Den i brac unde [t]erstont
Wort i zwarelike gewont
Van ti Mercuriose [Mercurius] wachte .
Efter preekte i mit krachte
Oestwaert onsen Here te recht,
[395] Ente quam al to Utrecht [Utrecht]
Storen ti Godsen onverholen
Alsse Paus Serges [paus Sergius I (687-701)] hadde bevolen;
Ti em Aersbiskop hadde ewiet.
't Utrechten [Utrecht] i liet
[400] Zynen stoel, ende bekere
Vele luden t' onsen Here.
Angels [Angelen] uten Nedersassen [Nedersaksen] was
Van Northumberlande [Northumberland] das
Ons tie schreften [geschriften] laten horen,
[405] Sinte Willeboerd [St. Willebrordus (658-739)] geboren.
Ente preekten zy te maal
Gode in ti Friese [Friese] taal
1. Tiderik de I. Graaf. (922-989)
Nu keren wi weder gelick
Totten Greve Tiderick [Dirk].
[410] Das Greefschap Hollant [Holland] gelagen
(Unde bericht unse dagen,
Billicke unde na wens
Adel heare Greve Florens [Floris V])
Is ein stik van Friesland [Friesland] voren
[415] Gewesen; alse wy horen
Woe die Friesen [Friezen] Anclen [Angelen] en
Saxen [Saksen], mitten Allemangen [Alemannen],
Verhiven over Bretangen [Britannie];
Dus ti in dem landen bleven
[420] Was den name Friesen [Friezen] geven:
Dus die Altsten in recht
Unde fane Francken [Franken] geslecht
Mitter grooter mogenthede.
Uriese [Fries] was bekant van zede
[425] Greve Gerolf [Gerulf] wt wi gelick ....
Namaels heeft Tiderick [Dirk]
Das swaert geheven, Als rechter oire;
Di wrede Noren [Noormannen] te stoiren
Als hi dede; ende kreeg
[430] Brieven, ti ic ni en zweeg,
Van Karel ti Simpel [Karel de Eenvoudige (893-923)] mede.
‘In der Drievoudigheden
Name, Kaerle koninck [Karel de Eenvoudige (893-923)] geliek
Van Ost- en Westfrenkriek [Oost en West Francie].
[435] Als billick is, en wi verstonden
Onze liven op onse gronden,
Tegen alle wtheims gewalt,
Te beschouwen; dus zi gestalt
Al by onser mogenthede
[440] Mit volle macht ane te leden
Ende ave na behoren,
Zo das was hie te voren,
In zine Greefscepe bekent
Ende over dair omtrent;
[445] Onsen getrouwen Tiderike [Dirk],
Dat i daer af geve blike,
Ende elk hem volge heden
Met desen brive na kersten zeden;
Dus gaven wy hem das gebiet,
[450] Na goed en rype beliet,
Overlanden en luden,
Als hier nevens wy beduden,
Ti hem eygen ne waren niet al,
Voertan zint bi dat getal.
[455] Kerstelike mi bi reste,
Over ti nakommers te leste
Hem en de zine an 't oud gebied
Van al, wat hem eygen hiet
Dat hem Gode starcke daer boven,
[460] Over het kersten gelove
Voer te staen al mit macht
Jegens dat heydens diets kracht,
En gewalt en avetreken
Van kerstens die trouwe breken.
[465] Dus geven wy hem daer vrank
Das swaert over bread en lanck
Te gebieden allen kanten:
Wtgenomen eenige landen [huusladen, koningsgoeden],
Ti onse stamme eygen sunt,
[470] Daer em die breuke [tienden] of wart gegunt
En di tienden te heffen mede.
Dese blyven ons ter stede
Met haren rechten bewaert, als voor,
Datter niet ave ga te loor
[475] 't Land dat hy zal berichten [besturen],
Oestwairts bepaelt na ti Trichten[Utrecht]
Tot Suuthardeshage [Zoeterwoude]
By Bodeloden grave [Bodegraven] gelage:
Daer sin Vaderes Greefschepe gelach;
[480] Als 't was op desen dach.
Tot 't Westen by Katiks [Katwijk] ende;
Zuutwairts Fortrape [Voordorp] belende;
Ende Noirtwerts zy 't [l]and,
Daer men ti beke Kinheim [Kennemer] vant.
[485] Aldus gedaen ziende op heden,
Willen wy dat em zi vrede
Van iegelicke in zin bezit.
Ende die em tegenstit,
Dat men hem ave doet rumen
[490] Ofte straffen na der coustume [gewoonte, gebruik],
Daer die mesdaet gelegen es.
In 't jaer der geborenes
Ons Heren hoig verwondert
Uut einen Maghet negenhondert
[495] Ende XXII. bat [922]
Gegeven tot Aken [Aken] in di stat
Oppe Paesavont, ten leste
Met onsen vingerlink beveste:
Dese konink Kaerle [Karel de Eenvoudige (893-923)] goet
[500] Gaf namaels metter spoet
Tot Bladelle [Pladella Villa], in den Jare
Negenhondert over ware
Ende drieentwintich bat, [923]
De reste van dat hi besat
[505] Al in Tideriks [Dirk] mogenthede.
Tot een eygen erfachtighede,
Hier voren geroert, in vrede
Over bede van Greve Hagen [Hagano];
De kerke to Egmont [Egmond] gelagen,
[510] Al met dat geestelic gebiet,
Dat jegens Fortrapa [Voordorp] stiet,
En Kinheym [Kennemerland] als men ziet.
Bedy heeft hi oec vercregen
Ein gifte t’ eender wegen
[515] Jegens zin Wive Hildegaert [Hildegard]
(Tie em Aernout [Arnoud] heeft gebaert
Te Gante in hare mogenthede)
Dat zi voegen zoude mede
Wasda [Wassenaar] dat foreest
[520] In haer mogenthede ’t meest
Aen zin Graeffscepe als voren
Met al wat ‘er toe mach horen.
Dit gaf em Lowys [Lodewijk de Duitser, koning van Oost-Francie (840-876)] met min
Doer zin wyf Emme [Emma (808-876)], tie Koningin.
In zin tiden wiert gevonnen
[526] Dat lyk Aelbrechts [St. Adelbert] van eine Nonne,
Dat men verdroug tot Egmont [Egmond].
Ik moet u zeggen goed ront
Datte de Jesten ons ontbreken,
[530] Om dudelicke te spreken
Van vele dingen, als ic wil.
Dus zo bid ic alle stil
Dat men mi quite of iks [ic] fale,
Ofte ergens inne dwale
[535] Want ic clechtelike zeggen zal
’t Ware, dat ic vinde, al.
In deze Tidericks [Dirk] tiden
Waren vele wichen en striden
Metten Friesen ti ne dulden
[540] Woude nochte billic hulde.
Toch zi worden wale gedwongen
Dat ze jem over Heare hulden.
Sinte Jeroens [St. Hieronymus] gedenkenis
Oic van dese Tiederic [Dirk] is
[545] Van Nortika [Noordwijk] to Egmont [Egmond] gedragen.
Dar i noch licht zinder lagen.
Ende het holten Kloister daer
Dat ontdede hy voirwaer,
Ende richte het weder van stene:
[550] Die Nonnen oic (zoude ik menen)
Heefte hy mede onverlet
Over to Binnebruk [Bennebroek] geset;
Ende zetter in wat vorder
Tie van Benedictus order [Benedictijnen];
[555] Ende gaf den Monniken goet
Jeften [gestae, geesten, handelingen] vele in overvloet.
Zin wyf Hildegaert [Hildegard] mede
Gaf in vele dingen met rede
Tafel schoene zonder joek
[560] En siere Evangelenboek
Vol adel stienen [edelstenen] en goude:
Das zi noch in eeren houden.
Egbert [aartsbisschop Egbert] iren zoene fier
Tie Aartsbiscoppe van Trier [Trier]
[565] In Bretangen [Britannie] van ir geboren,
Gaf den Godshuse, te voren
Gemeldet, mede goeden veel.
Als oic zin zustere eêl
Arlinde [Erlindis] scank ein misgewade
[570] Kostelike en van stade.
Ende was, as ic hou gewis,
To Bennebrucke [Bennebroek] ti ierste Abdis
Tideric [Dirk] verwarf oic mede,
Overmits Thefanen bede,
[575] Van koningh Otto [koning Otto], en zin Zoen
Egbert [aartsbisschop Egbert van Trier (977-993)] ti Biscop schoen,
Ente Otten [koning Otto] Neve Henric van Baren [Hendrik van Beieren]
Hertoge hoge overware,
In vrien eygendoeme, wat
[580] I van hem te lien bezat.
Tusken ti wateren Langeroire [Langeraar]
Ente Isle [Hollandse IJssel] overbore
Dat houtgewas, en lande trou
Mit ti goede Sonnemargou
[585] En watter tusken ti ade lage
Van Medenblec [Medemblik] en Marcken [Marken] tagen
Geneloos aer, en al das
Jem tot Texla [Texel] eygen was
(Wtgezeit dat huuslade [koningsgoed] ter dege)
[590] En dat in Kinheym [Kennemerland] is gelegen
Ende in Maeslant [Maasland] gaf i em
Met al, wat ‘er hoirt aen hem.
Dese Tideric [Dirk] voirscreve
Is gevaren ten langen leven
[595] Tot Hegmondt [Egmond], daer i ter uutvaert,
Twee jaren na Hildegaert [Hildegard],
Isse gelegt en begraven.
God heeft bider de Zielen ave
Want i starf ’t jaer waerachtich
[600] IXc en LXXXIX. [989]
Zo dat i berichte [bestuurde] voirwaer
Omtrent LXVII jaer. [67]
2. Aernout [Arnoud] (de II. Graaf.) (989-994)
Arenout [Arnoud], ti twede Greve
Zynen Zoene, is gebleven
[605] Aen 't bestier; ti men voirwair
Noemet Arent ti Gentenair [Arnoud van Gent].
Want i van zin Moederes weghen
Ti Burchscepe hade vercregen
Voir Egebrecht [aartsbisschop Egbert van Trier (977-993)] zin Alvebroer:
[610] Ti na Trier [Trier] as Biscop voer.
I aefte bi zin Vaderes leven,
Ende jem wurt ten Wive geven
Ti Dochtere van ti Keysere faen
Grieken, de kleyne Romaen [Romanos]
[615] Genant, Luitgaert [Luidgarde] zeer schoene
Ende voegdelic van persoene.
War an i wan mitter baert
Tideric [Dirk] ende Sivaert [Sivaert]
Sicke [Sikke] genant; ti ir nare
[620] Ien doet sloeg doer vare
Toeg i na Kastrichem [Castricum], daar i
Eenen Goswin [Goswinus] , wt Frieslant [Friesland], bli
Wirde geholden en ontfaen.
Waer ute is ontstaen,
[625] Doer praten en wyde Triën
Ofte andere toveryen,
Datti Tietburge [Tietburg] nam te wive;
Zin Broeder wilde ontlyven.
Op ‘t leste wurde et gedaingt
[630] Ente i van Kanemerlaingt [Kennemerland]
En Frieslant [Friesland] geholt overware
Jegens zin Broeder openbare.
Tese Sivaert [Sivaert] kreeg ien Soen
Tideric [Dirk] genant schoen
[635] Wt Tietburge [Tietburg]; tie na desen
Van Braderhode [Brederode] ieft gewesen
Die ierste Baroen van Zevenburch [Zevenburg],
En Godefried van Lutzelburch [Godfried van Luxemburg].
Toe[n] nu Aernout [Arnoud] , als Greve,
[640] 't Swaert hadde opgeheven
In zin Vaders plaets overwaer,
Ente i fan te Friesen skaer
To Sudermuda [Stavoren] wolde gangen,
Na kostume, 't Schilt ontfangen;
[645] Spraken zi overluut:
Zi ne wilden van em gebruut
Niet sien nochte em hulden,
Nochte zine dwanch gedulden.
[h]Iertoe gaf im himlic recht,
[650] Zoo 't scheen, ti Biscop t' Uutrecht [Utrecht].
Echter troc i de hant daer ave.
Mar ti Friesen [Friezen] ze ne gaven
Daeromme te meerder niet.
Des hem Arenout [Arnoud] onthiet,
[655] Ende trakse te Winckelma [Winkel] tegen.
Daer wurde fel eslegen,
En ti Friesen [Friezen] hielden 't padt.
Hier bleef verslagen, dat
Zy 't gewis, ti jonge Here
[660] Met den zinen in ti were.
Als i vyf jaer had bericht.
Zine kinders waren licht
De oudste twaelf jaren wesen.
Dus was 't lant alom in vresen.
[665] Zin Wive starf kort na jem
Van droefheyt des gehoerden wi hem;
En is tot Hegmond [Egmond] begraven.
Verders vinde ic nie dar ave.
3. Dirk de II. Graaf (994-1039)
Tideric [Dirk] volgde jem toe dan
[670] In 't bericht, ien stout man
Alsse gy zult kurts hoeren.
Tie darde Greva geboeren,
Aerenouts outste Zoene, tie
Te riese Friesen [Friezen] al zo mie,
[675] Wilten ontfaen, wie zin Fader.
Dus liet i ze te gader
In peis, dat ze zick beraen
Weder jem hulden wouden of slaen.
Ti Friesen [Friezen] na ripen rade,
[680] Ende ut vresen voir skade,
En wrake voir des Grevan doit,
Haben Tidericke [Dirk] geboit
Se walden jem hulden op conditi,
Datse die ierste Prise
[685] En pine scelden zolden quiet
Nenre gedencken to gender tiet
Jegens 't leit jem wedervaren;
Jofte zin Vader over den haren
Dat ze de tianden gaven vri
[690] An den Greva, en dat i
Ze zelve zoude laten garen,
Ofte vermangelen zonder zwaren,
Na zin wille ende geer;
Ente watter toe hoirt meer.
[695] Ente op hoer costen varen
Jegens zines vyants skaren :
Dat em wale quam dar nae
Sus gaf i ze zine genae,
En 't worde gedaingt. Hier nare
[700] Isset em wedervaren
Dat ti Biscop van Tricht [Utrecht], Luyke [Luik]
Ente van Trier [Trier], gebruike
Van de Jacht en Visseryen,
Namen in als eyge mitsdyen
[705] Het holt Mereweda [Merwede] te male
Dair die Maze [Maas] en ti Wahle [Waal]
Iem vermangen tier stont.
Dit was Tidericr [Dirk] gront:
Des i zik opmaeckte en werpen
[710] Daerop ien veste en terpe.
En nanden 't Doertricht [Dordrecht].
Dat men voet hive, op licht
En zwaar mangelinch en vrachte;
Ti bi dage of bi nachte
[715] Die ade op e[n] nedervaer.
Dit namt ti Biskop zwaer
Van Trichte [Utrecht], en klaechden 't ti Keyzer
Henrike [Hendrik], ofte ien weyzer
Zinde onrecht adde gedaan
[720] Ti Keyzer, op zulc vermaen,
Jeft em getroest, en gebaden
An Hertoge Godenfrade
Van Ardenne [Godfried van Ardennen] heirvaert
Te beschriven in 't Batauwerwaert [Betuwe],
[725] Ende van Nimagen [Nijmegen] te faren
Tot Alleblas [Alblas] mit zin sckaren,
En ti Greva oppe te slaen.
Tiderik [Dirk] jeftet verstaen,
En trock mette Friesen [Friezen] oppe
[730] En te besatten en stoppen
Te Gizenbrogge [Giessenbrug]. Des man
Kwame op 't water an
Mit scuten bi nacht zonder skieten
Jofte roepen. Das mach mi spiten
[735] (Sprac ti Greva) das zi 't ontgaen
Zin sus, sinne slaen.
Maer sprak tot ti Friesen [Friezen] weder;
Mannen in trouwe gift u neder
In die lage op 't lest
[740] Ier zi vaste zin gevest,
En greep ane met fellen moede
Voerzeker ic sta u goede
Alse gi treft voren aen,
In ti zide wol ic ze slaen.
[745] Wes zonder anxte of vare,
Hoewel zi vele scaren
Zint, enne onser kurte getal
(Anne Godes hant hangt al)
Dus haben de Friesen [Friezen] begonnen
[750] Ende warpen die tonnen
Ave in ti morgenraet.
Ti wieg word harde en quaet
In 't moer, en ti Grave
Trak toe, dus gave
[755] Di viant zig in 't riet.
Ein stem riep: Vliet, vliet.
Men ne weet van waer 't luit is komen.
Daer liep ti Hertoch ter stromen-
Waerts, en elk volge em naer.
[760] Dat krigen wort fel en zwaer
Tussen ti baren en scuten.
Op 't lant en daer buten
Vil menigen man. Ti Biscop
Kwam cume mit kleine trop
[765] In ein scep, en is 't ontlopen,
Tegen zin wane en hope,
En is bi de zine gestelt.
Dus hild Greva Tieric [Dirk] dat velt
Met grote bote en blef houwen
[770] Mereweda [Merwede], Alleblas [Alblas], en ti gouwen,
En stromen in zin gewout.
Ti Hertoge wort quite scout
Al uutre gevangenesse,
Alse het wurt in daingenesse
[775] Gebragt. Ende Tiderick [Dirk]
Aefte ien wyf schoen en Rick,
Ti Othild [Othilde] hite by name;
Daer [Taer] i namaels ave bequame
Tideric [Dirk] ende Florens [Floris].
Sunder krege hi dat gepens,
[781] Dat i wolde varen mit eeren
Tot des Helieg Graf [Jerusalem] ons Heren:
Ti ierste Greva, di dat bestoet.
Ente alse hi weder goet
[785] Was gekomen bi den zinen,
Bedachte hi, tesen pine ,
Te geven ane Sint Aelbrecht [St. Adelbert]
Tot Hegmonde [Egmond] te recht
Vele dingen ter stede;
[790] Alse zin Broder Sikke [Sikke] mede
Dade: en starf en legget terstond
Mit zinen Wive al tot Hegmont [Egmond].
Na jem hielt Tideric [Dirk] weder
Kenhem [Kennemerland] ave en vil neder
[795] In krancheden alse hi
In ruste, dat lant bli
Langen tide hadde berechte
Over Hearen en over knechten.
Ik heb verstaen al voirwaer
[800] Dat hi stierde XLVI. jaer [46]
En laget mede t’ Egmunt [Egmond]
Zinder lage. Ik zeg, zunt
4. Dirk de III. Graaf. (1039-1048)
Is in ’t bericht gevaaren
Zin kint Tiederic [Dirk] overware;
[805] Ti ni lange Greva bleef:
Want ha, alse men screef
MXLVIII. Ons Heren [1048]
Jare, zo rees die vete were,
Tussen di Keisere en zin trien,
[810] Jegen ti Jachte en Visseriën;
Ti stonden bi zin Vaderes tiden.
Ti Keizer kwam af to striden
Omtrent Paesen al in dat Tricht [Utrecht],
Ente bi jem quam, niet licht,
[815] Ti Marcgreva fan Braban [Brabant],
Al mit menic stoute man.
Zi kwamen ave te scepe
Na Fleretelingen [Vlaardingen] slepen;
Daer ti Greva Tieric [Dirk] was.
[820] Ic moet u zagen, das
Ti Biscop Wase [bisschop Wazo van Luik] had groeten vaer,
Als iet wale bliek daer naer,
Zin volck te ledene ter heervaert.
Hi bleef after in ti staert
[825] Ende wurde alzins te moe,
Dat hi blotelicke zag toe,
Hoe ti wiech zolde vergaen.
Ti Keisere ging beslaen
Zin here alom den Doertricht [Dordrecht];
[830] En wan ti veste nie licht,
En trac ave te Fleretelingen [Vlaardingen].
Greva Tidric [Dirk] quame bespringen
Met lichte scuta groet getal;
Ti grove scepen ni smal
[835] Volgde nare. Mette Ebbe
Twi stiter jegen die grebbe,
Ende zat vaste in ’t murch.
Ti dage wurt Kenenburch [Keneburg]
En Fleretelingen [Vlaardingen] alle verast.
[840] Mare alsse het watere vast
Woes, en ti jonge Grave
Ane quam, en daer ave
Ten diek scilicke doerbrack,
Dien ter halverwegen stak;
[845] Zat Keizer Henricr [Hendrik] here
Alom blanc in dat mere.
Ti Keizer zelve liep gevaer;
Sus kunde i ja daer en naer
Verdere nederwaerts ni geraken
[850] En moeste de tocht staken,
Onvericht en kerene weer.
Greva Tierick [Dirk] zinde das heer
Breken, en ti gewaren swanken,
Al in roere, en datte planken
[855] Ontbraken, vil met menic boet
Op tie scepen en namze. Daer stoet
Ti mogende Keisere begrepen
Van wenige Fresen [Friezen], zonder scepen
In ’t slyke, en trac ave.
Daer vil ti jonge Grave
[861] Metten zinen in ti staert.
’t Here worde te barentaert
En ontdane. Wo vil daer bliven,
Zolen wi ja ni licht scriven
[865] Ti Keyzere selves kwam
Kume daer ave t’ Utrecht gram
Op Biscop Wasse [bisschop Wazo van Luik] tier stonden ;
Ente dwong CCC ponden
Zilvers ave ware het recht.
[870] Grave Tirick [Dirk] trak recht
Op den Doertrecht [Dordrecht] ane, en wanze.
Daer begaff em de kanse.
Dat ti Hertoge van Braban [Brabant]
Van ten zinen himble zan
[875] Te Doertrecht [Dordrecht] ave den boom [Boom] datze
Ti Adel Greva Tierick [Dirk] verraste
Als mit ien feninige strael.
’t Is gesciet (als ic verhael)
Dat i starf vane dat hinder,
[880] Sonder Wyve, zonder kinder
Alsus opten Doertricht [Dordrecht].
Negen jaren ieft i bericht.
Zin Broeder Florens [Floris] volgde mede
(Alse recht was) in ti stede.
5. Floris de I. (1048-1061)
[885] Dese Florens, ti viefde Graef
Na ’s Broeders doet zegge ic aef,
Dat hi huwede ien Wive,
Adelicke en schoen van live,
Hereman van Saxen [Herman van Saksen] Hertoge
[890] kint; daer i ave kreeg
Ien Soen en Dochtere van deeg;
Ti ave ti kroen van Franken [Francie].
<Hilickede namaels hogen>
Hi gaf mede veel in danken,
[895] Den Godshuse t’ Egmunt [Egmond]
Over ziender Wyven gunt;
Ti Geretrude [Gertruida] hite bi name.
’t Is jem overkamen,
Dat ti Hertoge van Braban [Brabant],
[900] Ti Biscop van Keulene [Keulen], an
Ti Heare van Cuuk [Kuijck] mede
Utes Keizers name strede
Op Greve Florens [Floris]; om dat
I in zin gewout besat
[905] Ente, als zin Vorders, hieve
Het tricht op ti Merwa [Merwede] griven
In doer groete lasten zwaer.
Dus togen zi op aldaer;
Mare worden tegen wille
[910] Ontdaen. Daer sat stille
Ti Biscop al van Uutricht [Utrecht]
Ente ne darve zik in den twicht
Steken, wt anxte en vare
Florens [Floris] ce mare
[915] Ginc over dat lant.
Zo dat zine felle viant
In gien poert peinsde zeker wesen.
't Es geschiet (alsse wi lesen)
Op ienen dach dat i sloech
[920] By Hamert [Hemert] vreeselick g'noech
Tusken ti Maze [Maas] ende Wahle [Waal],
Ente ging mat onder ien boem
Liggen tot ruste toten droem.
Aldaer quamen ane gereeden
[925] Ti Heren van Cuuk [Kuijck] in zine geleden;
Ti em verraste en sloeg em doet
Dat was ja jammere groet
Voer hem, en ti metten bleven.
Dus voeren zi ten langen leeven
[930] Ende begraven tot Hegmunt [Egmond].
Alle 't Land stont over unt.
Dit heft zich alzo vervaren,
Als men schreef Godts geboerte jaren
MLX. Ende ien: [1061]
[935] Alze hi der jaren dertien
Hollant [Holland] hadde bericht als Greve.
Zin Wyve Geertruut [Gertruida] is bleven
An 't bestier, jegens hair kroist.
Ende want zi behoifde troist
[940] Ende helpe, dieze Stunde,
Is 't beslagen datze huwde
Die oudste Zoene van Boudyn
Vanne Vlaender [Boudewijn van Vlaanderen]; dat i zou zyn
Voegt jegens ten jongen Grave.
[945] Daer oic dese Robbregt [Robrecht] ave
Den name Robbert de Vries [Robrecht de Fries] behalt.
Want, voir Godevairt metten balt [Godfried met de Bult],
Hiet men van Frieslant [Friesland] Grave.
Ende dit kwam hem du daer ave.
[950] Hy hadde, als voight, het land bestelt
Agte jaren, tog met gewelt.
Die gebochalde Govaert [Godfried met de Bult] henen
Op Hollant [Holland] (zoude ic menen)
Toeg met groeten heer;
[955] Biscop Willem [bisschop Willem van Utrecht] in ti weer
Van Uutrichte [Utrecht] halpe mede.
Robbregt [Robrecht] most ruumen ti stede,
Ente trak na Vlaenderlant [Vlaanderen];
Dat hy krege, als Grave, in hant.
[960] De Builtrugde Govaert [Godfried met de Bult]
Prante rechte voir zin Paert
Op Hollant [Holland]; Om dat vore langhen
Zine Voorder ti gevangen
Hertoge, Godefroi van Arden [Godfried van Ardennen],
[965] Wien Tierick [Dirk] ti darde pren
In den slach van Henrike [Hendrik]
De Keizere tot zikke
Volgens onzagte breven gewan;
Sommige dingen als 's Vorsten man,
[970] Den i met Biscop Willem [bisschop Willem van Utrecht] hive
Van te Keizere al zin live.
Zy verworven beyde te hant,
Jegons Geertrude [Geertruida] al Hollant;
Onder hen beyden te schikken zamen.
[975] Zi mochten 's hun billicr schamen
Zolcken aterlycke bestaen.
Het isse Biscop Willem [bisschop Willem van Utrecht (1054-1076)] vergaen
Als men zegt: want hi onder
Godevaert [Godfried met de Bult] halp byzonder
[980] Hollant [Holland] dat i vier jare bezat
Met gewalt als menic pat
Op tie Oestvriezen [Oostfriezen] had begangen,
Scade gedaen ende ontfangen
Dat i, als alle tirannen ploen [plegen],
[985] Niet onderevoer zonder bloen [bloeden].
Zittende op een himmelickhede [toilet]
Tot Dalft [Delft], wird hi benede
In zine fondamante [achterste] getreft
Van Tiriks [Dirk] knape Gizelbrecht [Gijsbrecht].
[990] Ente liet en t' Uutrechte [Utrecht] dragen;
Dair i starf mit felle plagen.
Ente Willem [bisschop Willem van Utrecht (1054-1076)] kort na iem
Ondervoer dus hoerden wi hem.
Tot nog was Hollant [Holland] zonder zyne
[995] Heare dat en dede pine.
6. Dirk de IV. (1061-1091)
Tiederik [Dirk] de sesde Grave,
Ti wt zine Vaders have
Van Godefaert ti Billioen [Godfried van Bouillon]
Was gedreven, is di goen,
[1000] Ti mit zynes Stiefvaders machte
En ter magen hulpe, trachte
Na zyne erfachticheyt stout.
Biscop Willem [bischop Willem van Utrecht (1054-1076)] hade gebout
En vaste Burge t' Ysselmonde [IJsselmonde];
[1005] Dare toe Coenraet [bisschop Koenraad van Utrecht (1076-1099)] tier stonde
Oppe was. Dit jeft verstaen
Greva Tierick [Dirk], en ging beslaen
Alomme en trak zine scepen
Tegen op 't Mereweda [Merwede] , daer grepen
[1010] Zi mit force ien ander an.
Diederick [Dirk] was 't ti de wyge wan,
Ende stormede op 't Slot;
Ende scoter oppe tot
Iet in den brande rochte.
[1015] Daer hulp gien water. Watze brochten
Ti knechten; het most ane den gront.
Biscop Koenraed [bisschop Koenraad van Utrecht (1076-1099)] wurde gewont
En gevaen (zo men mi zeyde);
Tien Greva korts los leyde.
[1020] Dus gewan i met mogender hand
De zegen, en trak in 't lant.
Hy berichte dat lant in vrede
Vyftien jaren, ente nam mede
Ene vrouwe, ti hiete Othilt [Othilde]:
[1025] Ente wan, alse gi weten wilt,
Ein kint Florens [Floris] an zinder stede.
Hi hevet begiftigt mede
Dat Godtshuis t' Egmont [Egmond]; aldaer
Starf in ons Heren jaer
[1030] MCX [= MXC] en iene [1091] mit vrede
Legget daer oic zinder stede.
7. Floris de II. (1091-1112)
Na jem kwame an dat bestier
Ti zevende Greva (getelt hier)
Florens [Floris]; ti te boven ginck
[1035] Zine Vorders in menien dinck.
Den aefte ane vrou Peternelle [Petronilla],
Tidrix [Diederik II] Dochtere (als wi vertellen)
Van Saxen [Saksen]; wes Broder Lothair [Lotharius]
Wurde Keizere te Romen [Rome] voirwair.
[1040] Bi desen Wive jeft i vercregen
Twie Zonen by Godes wegen
Die men Tideric [Dirk] en Florens [Floris] hiet.
't Is geboert, alse men siet,
Dat hi Greva ginck wt jagen
[1045] In dat holt van Kriele [Kreilerwoud]; daer zagen
Zine knapen ter zelver stee
Ti knapen van Galame [Galo Yges Galama]:
En tie benamen ‘er drie honden.
Alse dat Galama [Galama] jeft bevonden,
[1050] Sprak met dollen en arren moede
< Dit geve mi God taer toe>
Moet ik ten grave en hi min schade
En hoen niet beteren wil ter stade.
Zoe ick ein frie Friese [Fries] ben
[1055] Zal 't em vergelden so bat ic ken.
't Is geschiet nae korte tiden,
Dat ti Greva kwam riden
Ter jacht zoe hi te voren plach:
Galama [Galama] was dar i 't zagh
[1060] En sprak en ane in arren moede
Onbeschoft; du sulst vergoeden,
Heare Greva, ente beteren min scha.
Ti Greve sprac (als ic versta)
Datty behoerde zin Lantsheere*
[1065] Te ontmoeten mit biter eere.*
Ende terwylen i noch sprack
Indiervoegene, zo trak
Ti riese Galama [Galama] zin gewaren,
En ieft den Greva toegevaren
[1070] Ente kwest en in den arm.
Die knape schoet toe mit gekarm
Ente heft Galama [Galama] doorgraven,
Dat i nedervil daer ave.
Ente ti bi em waeren zien
[1075] Cume ontlopen mit grote pien
Dit es geschiet (alse wy leeren)
In 't Incarnation ons Heren,
XIc en XII jaer. [1112] Het lijkt er op, dat in de Rijmkroniek sprake is van twee verschillende sterfjaren 1112 en 1122. De verwarring is gesticht door Melis Stoke die in zijn berkening van de regeringsduur van de graven Floris II de Vette, Dirk VI en Floris II tien jaar tekort komt.
I verbeterde voirwair
[1080] Dat Godshuse t' Hegmunde [Egmond], De vermelding van giften aan het klooster van Egmond vinden we in de Rijmkroniek steeds na het overlijdensjaar. Die giften zijn dan bedoeld voor het zieleheil van de overledene. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden, dat 1112 het werkelijke stervensjaar van graaf Floris II de Vette is geweest als gevolg van de ogenschijnlijk lichte verwonding opgelopen bij het jachtconflict met Galama. Floris II de Vette kan dan ook niet een jaar later met Petronilla van Saksen zijn getrouwd zoals Wikipedia beweert. In het Digitaal Vrouwen-lexicon wordt gezegd, dat zij ca. 1100 trouwde. De vier kinderen DirkVI, Floris de Zwarte, de kanunnik Simon en de non Hedwig moeten allen tussen 1100 en 1112 geboren zijn.
Ente gaf em (als wy vermunden )
Jeften vele tier stont
Ente storf (als wi doen cont)
In zinder joget, ons Heren Om nog van 'jeugd' te kunnen spreken, moet hij jonger zijn geweest dan dertig jaar. Dat kan wel kloppen met het sterfjaar 1112, maar niet met het sterfjaar 1122, want toen zou hij al een dikke veertiger geweest zijn en dan spreekt men niet meer over 'jeugd'.
[1085] Jare XIc. En twintig mere [1122]
Jare en twie (als men mi zegt)
Dat i tot Agmunde [Egmond] legt.
Peternelle [Petronilla], zin Wive, es bleven
Houden, voir hair en dare neven
[1090] Ire kinderen, in hant
Dat berichte over Hollant.
Ende gaf mede metter iele
Den Godtshuse voer hare mans ziele.
Den zi te Rensburch [Rijnsburg] hadde gericht
[1095] Twaalf jaren (alse men light
Bevant) nae ire mans sneven.
Haer Broder [Lotharius] jeft zi geheven, Lotharius was geen volle broer van Petronilla van Saksen, maar een halfbroer. Petronilla van Saksen was een dochter van Hedwig van Formach uit een eerder huwelijk met Gebhard van Supplinburg.
Metter halpen, al tot di kroon. Lotharius III van Supplinburg was hertog van Saksen (1106-1137) en werd Rooms koning in 1125.
Ente hadde te voren schoen
[1100] Den Keyzers [rooms-koning Hendrik V (1105-1125) dwank wederstanden
En in stade gestaen den landen. Wanneer een graaf overleed en hij was kinderloos of zijn kinderen waren nog te jong voor erfopvolging, verviel het graafschap rechtens aan de keizer. Dit heeft Petronilla weten te voorkomen. Het verhaal gaat, dat zij het graafschap gunde aan Floris de Zwarte, jongere broer van Dirk VI. Dat zou een reden kunnen zijn geweest om het voogdijschap langer te rekken dan strikt noodzakelijk en misschien ook de oorzaak van het conflict met rooms-koning Hendrik V over de erfopvolging.
Ente starf ave overwaer
XIc en XLIII Jaer; [1143] Of 1144.
Ende laghet te Rinsborch [Rijnsburg] begraven.
[1105] Date zi vele gaven
In hoire tiden ane gaf.
Verder vinden wi ni daer af.
8. Dirk de V. (1112-1156)
Tideric [Dirk] kwam an den berichte
Na zinen Vader, als ti geschichten
[1110] Ons zeggen vanne dese tied.
Daer rees grote stried
Tusken ti Friesen [Friezen] en den Grave:
Oppe dat yse daer begaven
Ti Friesen [Friezen] zich na Allekemaer [Alkmaar];
[1115] Ente vloeden were van daer
Over des Graven gewalt en here.
Daer bornede men zere
T' alleken kanten, dat jammer was.
Graven Broeder (syt zekers das)
[1120] Ti ter eere was genegen,
Florens [Floris] genant had ter degen
Gunste overalle genoech;
Dat hi fiere wt ongevoech,
Moeder en Broedere bracht in are
[1125] Moede. Des hi en spoede voirware
Al nae Frieslant [Friesland] by ongedult.
Daer wurt i over Heare gehult;
Ente barnede Allekemaere [Alkmaar].
Ti verpinede Kenemare [Kennemers]
[1130] Mosten jem hulden zi wilden of niet;
Ente bornede (als men ziet)
Alse te Haerleme [Haarlem] komen waren,
's Heren husen dat em sware
Bekwam: want Tiderick [Dirk]
[1135] Viel oppe, ende nam rick
En arme in zinder gewoude.
Als ti Keizer Lothair [Lotharius] beschoude,
Zant i tien met jonste en macht;
Den Gebroeders daer toe bracht,
[1140] Zo das zi den pais betraken.
Tese Florens [Floris], van wi maeken
Ons woirt (alse gy hoirt)
Is korte om ien Wyf vermoirt
Van ti Heare van Cuuk [Kuijck] te Trichte [Ytrecht]
[1145] Ente Arensberghe [Arensberg] ; ti stichte
Zolk verraet daer i sturf af.
Te Rinesborge [Rijnsburg] licht i in 't graf.
En ti moerders mosten lange
Zint ballinck, dat jen vil bange.
[1150] Dese Tidrick [Dirk] vinde ic af,
Dat i tot ons Heren graf [Jerusalem],
Mit groeter gere, is gevaren;
Als men onses Heren jaren
XIc en XL. schreef: [1140]
[1155] Van den Paus verworven heeft
Vrybrieven, ter selver stonden,
Den Rinsborge [Rijnsburg] en Hegmonde [Egmond].
Hadde ien Wyve ti Sofie [Sophia van Reineck ( -1176)] hiet;
Ti was (als men beschreven ziet)
[1160] 's Palsgreven [Otto van Rheineck] Dochter van Rine.
Daernar geval ti pine
Tussen ti Biscop al t' Uutricht [Utrecht]
En di Greva; datte men Sticht
Roef en struet beydene. Anne
[1165] Herebrecht [bisschop Herbert van Bierum van Utrecht (1139-1150)] dreigden metten banne;
Ende dwanck en met oetmoet
Dat i wulle en barevoet
Di bane ave bidden quame.
In 't geboernes Godts, by name
[1170] XIc LV. Jaer, . [1155]
Was 't ien felle kriech voirwaer;
Daer ti Friesen [Friezen] den Kennemaren [Kennemers]
Mit roef en bornen zeer bezwaren.
En ti vane Oxtorp [Accasthorp, St. Aagtendorp, Beverwijk] en De identificatie met Osdorp bij Amsterdam ligt minder voor de hand dan Beverwijk, omdat de strijd zich afspeelde tussen de Kennemers en de Friezen. Osdorp ligt ver van Kennemerland.
[1175] Harelehem [Haarlem]kwamen bi hen
t' Eynder wych , dus vielen ti Friesen [Friezen],
Ente moesten, ter loep, verliesen
Negenhondert, en twint man bat [meer dan 920];
Die dare bleven op di stat.
[1180] Dese Greva is in vrede
Gerastet en ligget ter stede,
t' Egmond [Egmond of Rijnsburg ?] begraven: als i voirwair; Verondersteld wordt dat Dirk VI in Rijnsburg is begraven, omdat hij in de kerkelijke ban gedaan was en geen recht had om in gewijde grond begraven te worden zolang hij de ban niet afgebeden had.
Hadde bericht XLV. jaer: Dat is inclusief het voogdijschap van zijn moeder Petronilla van Saksen. In de berekening van de regeringsduur van de graven Floris II de Vette en Dirk VI ontbreekt bij Melis Stoke tien jaar, omdat die uitgaat van de periode 1122-1157. Jacob van Maerlant noemt tot twee keer toe het overlijdensjaar van graaf Floris II de Vette 1112 in plaats van 1122. Wanneer graaf Floris II de Vette inderdaad in 1112 is overleden, ligt voor de hand om zijn sterven in verband te brengen met het jachtconflict met Galama. In dat geval heeft het voogdijschap van Petronilla 10 jaar geduurd en heeft ze er vervolgens twaalf jaar over gedaan om het nonnenklooster in Rijnsburg te stichten.
Toe men schreef, in 't geborenes
[1185] Onses Heren, XIc. LVI. [1156] De sterfdatum is echter 5 augustus 1157. Dit klopt ook beter met de regeringsduur van 45 jaar (1112-1157).
Hier laten wy tesen tide bliven,
Vane de Grevan [meervoud] bat [meer] te scriven
Ente willen van Greve Florens [Floris V (1256-1296)]
Hire naere ien groet gepens [magna opus]
[1190] Onderwinden [voornemens] te verhalen.
Dit habe ic willen vertalen,
[1190] Omme t' oeffenen dennen zin
Der luden; ti mi mit min
Dikke t' oircont te weten baden.
[1195] Batet ni, ten zal jen ni scaden, Uitdrukking: baat het niet, zo schaadt het niet is ontleend aan Seneca: si non prodest, etiam non nocet. Dit is een duidelijke verwijzing naar de Seneca-kenner Petrus Scriverius.
Datze der jesten [gestae, geesten, handelingen] hervaren zyn.
Bid, om Gode, voer Klais Kolyn [Klaas Kolyn]. In het nette afschrift van Cornelis van Alkemade vinden we het jaartal 1169 vermeld voorafgaand aan deze regel, wellicht bedoeld om het sterfjaar van Klaas Kolyn aan te geven. Dit sluit althans aan bij de datering van de Rijmkroniek door Cornelis van Alkemade ca. 1170. Waar het jaartal 1169 vandaan komt is volstrekt onduidelijk, maar er zou een relatie gelegd kunnen worden met de datering, die de verlkoper Reinier de Graaf heeft genoemd aan de Rotterdamse boekhandelier Pieter van der Veer, namelijk 1196. Er kan een verschrijving hebben plaatsgevonden van 1169/1196, maar ook zoals Adriaan Kluit veronderstelt een verschrijving van 1296/1196, het jaar waarin Floris V (1256-1296) werd vermoord.
Escriptum est per manum
Nicolai Colini [Nicolaus Colinus] in Hegmont
|