DATERING                                                                    

 

 

 

RIJMKRONIEK VAN KLAAS KOLYN

 

cold case onderzoek naar het auteurschap

 

 

Abt Nicolaas van Sassenheim (ca. 1200-1269, abt 1263-1269).

 

 

 

 

DATERING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                             

De zeer vroege datering van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn, een eeuw ouder dan de Rijmkroniek van Melis Stoke heeft bijgedragen tot de ontmaskering van de kroniek door Balthasar Huydecoper en Jan Wagenaar. Naar het waarom van de vroege datering ca. 1170 is geen onderzoek gedaan, omdat die vroege datering volstrekt gelegitimeerd leek. Maar was die legitimatie wel juist ?

 

Datering ca. 1170

 

In zijn gesprek met Zacharias Konrad von Uffenbach eind november 1709 motiveert van Alkemade de ouderdom van de Rijmkroniek door er op te wijzen, dat de schrijver een tijdgenoot (coaevum) van graaf Floris III was:

 

Wir sahen ferner ein Volumen in folio, zwey Finger dick, mit diesem Titul: Rym Kronigk [sic] van oud's gemaamt [sic] het geschigte historiaal. Rym der eerste Graven van Hollandt van broder Klaas Colyn Monik van Egmond geschreven omtrent het Jaar MCLXX. Herr von Alkemade versicherte, dass dieses eine der alleraeltesten Chronicken, ja noch aelter als dasjenige seye, so er edirt, dass es auch weder Dousa noch Scriverius gesehen. Dass diese Chronicon gar alt sey, erhellet nicht nur aus der Zeit und Jahren, da es aufhoert, sondern auch daraus, dass er im Schluss Grafen Florenz den III. als seinen coaevum anredet, und also nothwendig um selbige Zeit muss gelebet haben.

 

De redenering van Mr. Cornelis van Alkemade was volstrekt legitiem. De laatste behandelde graaf was graaf Dirk VI, die in 1157 overleed. Die werd opgevolgd door graaf Floris III (1157-1190), zodat de Rijmkroniek tijdens diens regeerperiode geschreven zou moeten zijn. Dit lijkt ook bevestigd te worden door het aanroepen van graaf Florens in de epiloog van de Rijmkroniek zelf.

 

Waarop Cornelis van Alkemade het jaartal omtrent 1170 hanteerde, blijft in het ongewisse, want het had met evenveel of meer recht ook omtrent 1160 kunnen zijn. Cornelis van Alkemade heeft al vroeg het jaartal gesteld op omtrent 1170, want wij vinden dat jaartal als volgt vermeld in de inhoudsopgave van Gerhard Dumbars Analecta (1719): Rym-Kronyk, Van ouds genaemt 't Geschichte Historiael-Rym der eerste Graven van Holland, van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, geschreven omtrent het jaer MCLXX. Zoals elders op deze website wordt aangetoond, heeft Dumbar voor zijn publicatie gebruik gemaakt van het ruwe afschrift, dat Cornelis van Alkemade gemaakt heeft van het afschrift van Reinier de Graaf. Dit ruwe afschrift was het eerste afschrift, dat Cornelis van Alkemade had gemaakt. Door de publicatie van Dumbar is het jaartal ca. 1170 wereldkundig gemaakt.

 

Toch is de vraag, waarom Cornelis van Alkemade voor het jaartal ca. 1170 heeft gekozen en niet bijvoorbeeld voor ca. 1160. Daar moet een specifieke reden voor geweest zijn, want in het nette afschrift, dat Cornelis van Alkemade na het ruwe afschrift maakte, zien we met de hand van Cornelis van Alkemade in de slotregel het jaartal 1169 [zie afb.] als stervensjaar van Klaas Kolyn vermeld, althans zo mogen we het interpreteren, wanneer gevraagd wordt om voor het zieleheil van Klaas Kolyn te bidden. Dat jaartal stond niet in het ruwe afschrift. Bovendien is het curieus, dat de voorgewende schrijver Klaas Kolyn dit na zijn dood geschreven zou hebben.

 

Hoe we dit moeten duiden is volstrekt niet helder, waar het specifieke jaartal 1169 vandaan komt nog minder. De relatie, die gelegd wordt tussen ca. 1170 en het specifieke jaartal 1169 is daarentegen wel duidelijk. Men zou kunnen gissen, dat Cornelis van Alkemade de identiteit van de voorgewende schrijver heeft achterhaald, maar in de geschriften en correspondentie van Cornelis van Alkemade of van zijn schoonzoon Pieter van der Schelling is daarvan niets gebleken. Dat Cornelis van Alkemade na zijn besluit om de Rijmkroniek ca. 1170 te dateren het jaartal 1169 aan zijn nette afschrift heeft toegevoegd, is niet waarschijnlijk, want ook in dat geval zou hij daarvoor een verklaring schuldig blijven. 

 

Los van de hiervoor aangehaalde kwestie is de vraag of de datering van de Rijmkroniek volgens van Alkemade ca. 1170 wel juist is. De verwijzing naar keizer Barbarossa [vs. 244] bewijst, dat de schrijver van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn kennis had van de Rijmkroniek van Melis Stoke. Zijn regeerperiode valt immers na het eindjaar van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn. Zelfs het sterfjaar van keizer Barbarossa speelt zowel bij Melis Stoke als bij Klaas Kolyn een rol in de berekening van de regeringsduur van de graven Floris II de Vette en Dirk VI. Kennis van de Rijmkroniek van Melis Stoke impliceert, dat de Rijmkroniek van Klaas Kolyn niet een eeuw ouder kan zijn dan die van Melis Stoke, zoals Cornelis van Alkemade veronderstelde. Alleen al de vermelding van keizer Barbarossa had voor Cornelis van Alkemade en Gerard van Loon en zeker voor de historicus Jan Wagenaar reden moeten zijn om aan de ouderdom en echtheid van de Rijmkroniek te twijfelen, nog afgezien van de andere redenen, die Jan Wagenaar in zijn Toets van de egtheid (1777) heeft genoemd.

 

Hiervoor heb ik de redenering van Cornelis van Alkemade om de Rijmkroniek te dateren volgend op het laatst behandelde onderwerp, de dood en begrafenis van graaf Dirk VI in 1156/1157, volstrekt legitiem genoemd. Dat is immers de gebruikelijke werkwijze om geschriften aan de hand van de interne datering te dateren. Onder interne datering verstaan we de datering, die in de tekst zelf wordt aangegeven ofwel uit de tekst zelf blijkt, zoals de laatste beschreven gebeurtenis of een verwijzing naar een dan levende persoon of situatie, de wisseling van de hand van de schrijver, enz. Zekerheid omtrent de datering verkrijgen we, wanneer de betreffende publicatie vermeld wordt in bijvoorbeeld een kloosterregister. Dit lijkt in de Rijmkroniek te worden bevestigd door de mededeling van de schrijver Klaas Kolyn, die aangeeft een tijdgenoot (coaevum) van graaf Floris te zijn.

 

Echter, die interne datering door Cornelis van Alkemade berust op een misverstand met betrekking tot de identiteit van de in de Rijmkroniek genoemde ‘greve Florens’, waarmee ook de zeer vroege datering van de Rijmkroniek op losse schroeven komt te staan. De redenering is als volgt. Van ‘greve Florens’ worden in de Rijmkroniek twee dingen gezegd. Hij regeerde billijk en naar wens en hij zou het voorwerp worden van een groot werk. Van de genoemde graaf Floris III (1157-1190), die in onmin leefde met het klooster van Egmond en over wie een banvloek was uitgesproken vanwege de Vlaardingse kwestie en die zijn graafschap verwaarloosd en die als vazal van keizer Barbarossa en zijn verloren strijd tegen de graaf van Vlaanderen het graafschap in financiele problemen had gebracht, zou een Egmondse monnik zeker niet schrijven, dat hij billijk en naar wens regeerde, laat staan, dat hij een groot werk aan hem zou willen wijden. Dat gold ook niet voor graaf Floris IV (1222-1234), die maar kort regeerde en op een door de kerk verboden riddertoernooi om een vrouw werd vermoord, maar de kwalificatie billijk en naar wens was wel voluit van toepassing op graaf Floris V (1256-1296), de laatste van die naam, die vanwege zijn populariteit werd aangeduid als der keerlen god. Bovendien was graaf Floris V het voorwerp van diverse andere kronieken. Zo dit het geval is, is er dan een tijdgenoot (coaevum) van graaf Floris V aan te wijzen, die luistert naar de naam Klaas Kolyn ?

 

De slotregel van de tekst van de Rijmkroniek bevat de naam van de vermeende schrijver.

[1198] Bid om Gode voer Klais Kolyn.

Daarna is nog een onderschrift toegevoegd met de Latijnse naam Nicolaus Colinus. Uit de Proloog kunnen we opmaken, dat Klaas Kolyn verbonden was aan het klooster van Egmond en daar gezien zijn kennis van giftbrieven werkzaam was op het scriptorium:

Zoo ic heb geschriben vonden / In den kloestre te Hegmunde; / Zoo bist ons die Boeken gunden, / [5] Die daer syn van alde tiden.

Het scriptorium fungeerde ook als grafelijk archief. Uit de epiloog kunnen we opmaken, dat Klaas Kolyn geschiedenisonderricht gaf op de kloosterschool van Egmond:

Dit habe ic willen vertalen, / [1190] Omme t' oeffenen dennen zin / Der luden; ti mi mit min / Dikke t' oircont te weten baden. / Batet ni, ten zal jen ni scaden, / [1194] Datze der jesten hervaren zyn.

In het geval de niet nader genoemde graaf Floris geidentificeerd kan worden als graaf Floris V, kan in het klooster van Egmond een tijdgenoot aangewezen worden, die zich Klaas Kolyn kon noemen. Dat is de abt Nicolaas van Sassenheim (abt 1263-1269) uit het riddergeslacht van Alkemade de enige abt van die naam, waarvan bekend is, dat hij nieuw leven blies in het scriptorium van het Klooster, waar grafelijke documenten werden opgesteld, bewaard en afgeschreven. De naam Kolyn (Colinus = van Keulen), oorspronkelijk afkomstig uit Antwerpen, was via de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden en het Westland doorgedrongen tot de Bollenstreek. Daar is deze naam nog altijd aanwezig, zelfs als Klaas Colijn. De Heren van Sassenheim, eigenlijk van Alkemade, hadden zich vernoemd naar het Huis te Zassenem. Nicolaas van Sassenheim was een broer van Walewijn van Alkemade, die getrouwd was met Clara van Noordwijk en die na de dood van haar man abdis Clarisse werd in Rijnsburg. Naast hun zoon Dirk van Sassenheim hadden ze nog een zoon Arend van Sassenheim, die we terugvinden als Benedictijner pastoor van de Mariakerk en later van de Oude St. Bavo in Haarlem. Clara van Noordwijk (abdis Clarissa), weduwe van ridder Dirk van Alkemade, was een tante van Gerard van Velzen, de latere moordenaar van graaf Floris V. Mogelijk was onze Kolyn hoofd van de kloosterschool van Egmond en een vertrouweling van tante Aleid van Holland uit het Huis van Avesnes, na de dood van haar man Floris de Voogd belast met de opvoeding van de jonge Floris V.

In het licht van het voorgaande moet de vraag gesteld worden, of Cornelis van Alkemade getracht heeft om het sterfjaar van Klaas Kolyn in overeenstemming te brengen met zijn opvatting, dat de Rijmkroniek tijdens de regeerperiode van graaf Floris III (1157-1190) moet zijn geschreven. Ook van Alkemade zal immers getracht hebben om de identiteit van de Egmondse broeder Klaas Kolyn te achterhalen. In dit verband is ook een brief van Reinier de Graaf aan boekhandelaar-uitgever Pieter van (der) Veer d.d. 10 november 1699 interessant:

 

'Hiertoe dient een Brief van Regnerus De Graaf, genoemd Plaatsnijder te Haarlem, van 10 Nov. 1699, waarin Hij den Boekdrukker P. v. Veer noodigt tot het drukken van de Rijmkronijk, geeindigt a°. 1196*, [ik (= Kluit) lees hier kwalijk 1296] en hij zegt, dat Schrijver (= P. Scriverius) in zijn Batavia [= Ovt Batavien] en in zijnen Toets-steen [op die oude Chronike van Hollandt, genoemd Het oude Goudtsche Kronycxken, 1663] van dezelve gewaagt.'

 

Op grond van de slotregel, die voorafgaat door 1169 heeft Cornelis van Alkemade de Rijmkroniek op ca. 1170 gedateerd. Het jaartal 1169 had dan 1269 moeten zijn, het sterfjaar van abt Nicolaas van Sassenheim alias Nikolaus Kolijn of Klais Kolyn. Reinier de Graaf spreekt foutief van 1196 in plaats van 1169, waarin Adriaan Kluit 1296 meent te moeten lezen. Er is dus sprake van een aaneenschakeling van misverstanden over het slotjaar. Gezien de verwarring rond de jaartallen lijkt het een redelijke veronderstelling, dat Cornelis van Alkemade het jaartal 1169 ontleend heeft aan de verkoper van de Rijmkroniek Regnerus de Graaf, maar dat geen van beiden verband gelegd hebben met het sterfjaar van de toenmalige abt Nicolaas van Sassenheim.

 

Nieuwe interne datering ca. 1260

Verondersteld moet worden, dat de Rijmkroniek volgens de interne datering ca. 1260 zou zijn geschreven, voorafgaand aan het abtsdom van Nicolaas van Sassenheim, die niet als abt, maar als broeder of monnik van Egmond figureert. Er zijn echter aanwijzingen, dat de schrijver ervan de volledige Rijmkroniek van Melis Stoke moet hebben gekend en op onderdelen heeft nageschreven, zodat er sprake is van een nogal abrupte voortijdige beëindiging van de Rijmkroniek. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de genoemde verwijzing naar keizer Barbarossa (1155-1190) en het voorschot, dat Kolyn heeft genomen op de regeringstijd van graaf Dirk VI en van graaf Floris III, alsmede uit de formulering in de epiloog, dat de schrijver niet over nog andere graven (meervoud) zal schrijven, omdat hij zich voorgenomen heeft om aan een groot werk te beginnen. Kennelijk was hij bekend met de tekst van de Rijmkroniek van Melis Stoke (bijna een eeuw later).                                                                                                     

 

 

 

 

 

Webmaster: Menno M.A. Knul                                                                                                                                                                                                                      Laatst bijgewerkt: 26 februari 2013.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

www.klaaskolijnnet.nl © 2009