RIJMKRONIEK VAN KLAAS KOLYN
cold case onderzoek naar het auteurschap
Abt Nicolaas van Sassenheim (ca. 1200-1269, abt 1263-1269).
FOLIO AFSCHRIFT
5. ROTTERDAMS AFSCHRIFT B (Hand: Van der Schelling, gereed 1745)
FOLIO AFSCHRIFT VOOR EIGEN GEBRUIK
titel: Rym-Kronyk vanouds genaamt Het Geschigte Histoiaal-rym der eersten Graaven van Holland van Broeder Klaas Kolyn Monnik van Egmond geschreeven omtrent het jaar 1170, met noodige Aan-teekeningen en Uit-leggingen verrykt door Corn. van Alkemade.
CA. 1745 PIETER VAN DER SCHELLING > 1751 SALOMON BOSCH > 1808 C. VAN VOLLENHOVEN > 1848 [AUCTIE J. DE VRIES, A. BRONDGEEST EN C.F. ROOS TE AMSTERDAM (cat. p.14 nr. 18.)] KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK (cat.p.14 nr.18).
NB. ADRIAAN KLUIT DEED OP 29 MAART 1777 TEN HUIZE VAN SALOMON BOSCH ONDERZOEK NAAR DE DAAR AANWEZIGE AFSCHRIFTEN. DIT AFSCHRIFT WAS DAAR TOEN AANWEZIG. IN DE HERUITGAVE VAN DE ANALECTA VAN ANTONIUS MATTHAEUS (1737) IS DE SPELLING IX > IC AANGEPAST. OOK GERARD VAN LOON PASTE DE SPELLING AAN (1745).
Mr. Cornelis van Alkemade, koper van de Rijmkroniek, hanteerde de werktitel: Rijm-Kronijk van ouds genaamt, Het Geschigte Historiaal-rijm der eerste Graaven van Holland, van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, geschreeven omtrent het jaar M. C. LXX. met noodige Aan-teekeningen en Uit-leggingen verrijkt. Voorgenomen uitgave, doch niet gepubliceerd. Aanwezig: Handschriftenverzameling Rotterdam [nr. 139], gekocht op de veiling van de handschriften van C. van Alkemade en P. van der Schelling in bezit van C. van Vollenhoven, 1848, blz. 14, No 75. Z 90. Catalogus beschikbaar. C. van Vollenhoven erfde de collectie van Salomon Bosch, bij wie Mr. Adriaan Kluit een onderzoek instelde naar het door Huydecoper en Wagenaar vermeende auteurschap van de Rijmkroniek van Klaas Kolyn.
s' Lants geschichten wil ix oirconden
Verslag van Adriaan Kluit:
1. MS Folio, Hand: P. v.d. Schelling, Persklaar. Inleiding door K. van Alkemade. Met historische en taalkundige verklaringen (77p), Korte behandeling van onse eerste Jaarboekschrijvers (5p). Bijlagen: Giftbrieven op 4° met ophelderingen.
Doch, waar 't meer op aankomt, behalven dit 8°. Boekje, 't welk ik in tyd-orde vooraf liet gaan, vond ik een ander MS. in Folio, geschreven met de hand van Van Der Schelling, zeer fraai en net, tot de drukpers volledig vervaardigd ; en denklijk uit een Handschrift van den Heer Alkemade ten dien einde geheel afgeschreven; onder dezen titel:
Rijm-Kronijk van ouds genaamt,
Het Geschigte Historiaal-rijm der eerste Graaven van Holland, van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, geschreeven omtrent het jaar M. C. LXX. met noodige Aan-teekeningen en Uit-leggingen verrijkt door
Corn. Van Alkemade.
maar hetzelve is ook opgehelderd:
1° Door eene Inleiding, waarin de Heer [p. 151] K. Van Alkemade bericht geeft, van wien hij het Afschrift van Kolyn heeft ontvangen, en welke moeite hij naderhand heeft aangewend, om hetzelve nog eens natezien. Hij vermeldt voords den lof van dien Kronijk-Schrijver, en verhaalt, door bijgevoegde Brieven, de wijze, hoe die Chronijk in handen van den Heer Professor A. Matthaeus, en alzoo in die van Dumbar, geraakt zij.
2°. Hij heeft hierbij eenen doorgaanden Commentarius gevoegd, zijnde in twee kolommen zeer net geschreven, tot opheldering des Geschiedverhaals; en op den kant gevoegd eenige verklaringen van oude Duitsche woorden. Hiermede zijn bij hem 77 bladen gevuld.
3°. Daar achter laat hij, bl. 79, volgen een Stukje van 5 bladzijden, genoemd:
Korte Behandeling van onse eerste Jaarboek-Schrijvers.
En geeft vervolgens
4°. bl. 84.
Bijlaagen van de Gift-brieven der Graavelijke Instelling
met de
noodige Ophelderingen van dien.
[p. 152] Na een Berigt, voor deze Bijlagen, waarin hij spreekt van 't verloren gaan der oorspronklijke Brieven, geeft hij, fol. 92, den Gift-brief van Arnulfus Rex a. 889, op die maniere uitgedoscht, als de Koningen, in die tijden, hunne brieven gewoon waren meest prachtig uit te vaardigen; ook met ophelderende Aanteekeningen. Het zelfde doet hij met den Giftbrief van Koning Karolus Simplex 863 [922]; dien van Lodewyk 868 [969], en van Keizer Otto 985. Het gene hij alhier op N°. 2 4. vermelde, zal mij niet ophouden. De ophelderingen, die, sedert eene Eeuw, onze Vaderlandsche Geschiedenissen, vooral sedert het leven van den Heer K. Van Alkemade, Van Loon en Mieris, verkregen, bijzonderlijk het geen de Graaflijke Historie, en 't zoogenoemde Diplomatieke Vak, betreft, waarborgen mij genoegzaam, dat men hier geene zoodanige ophelderingen, noch in 't eene noch in 't andere, zal aantreffen, of zij zijn reeds van elders aangevoerd; te meer, dewijl de Heer Van Alkemade met zijnen Schoonzoon Van Der Schelling in dat vak niet verder gevorderd waren dan hunne tijdgenoten, gelijk de Heer G. Van Loon, in het Voorbericht op zijne Uitgave van Klaas Kolyn bl. VII, genoeg te kennen geeft. Ik zelve hebbe, in mijne Historia Critica Comitatus Hollandiae D. II. bl. 1-63, die bovengemelde Giftbrieven [p. 153] der Frankische Koningen en Keizers, naar het meerdere licht onzer dagen, op hunne rechte jaren 889, 922, 969, 985, getracht te plaatzen, en daarbij aangewezen, dat die Giften niet medebragten de schenking van eigendom eens Graafschaps, maar Koninglijke Uitgiften van Heerlijke Goederen, Landen en Terreinen, met de Rechten, daaraan in die tijden verbonden; waardoor de, reeds van wegen het Rijk aldaar geplaatste, Graven teffens Eigenaars en Grondheeren van uitgestrekte Landen en Landschappen werden. Meer trof mijne aandacht de bovengemelde Inleiding, dewijl dezelve tot nog toe niet uitgegeven, en door den Heer J. Wagenaar, in zijnen bekenden Toets der Rijmchronijk van Klaas Kolyn (6), niet gezien was. Zie hier dezelve, zoo als zij door den Heer Van Alkemade zelf opgesteld, en door den Heer Van Der Schelling aan 't hoofd der Chronijk, in dit nette MS. in folio, is afgeschreven (7).
[p. 154] - [p. 160]
Rijm-Kronijk van ouds genaamt,
Het Geschigte Historiaal-rijm der eerste Graaven van Holland, van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, geschreeven omtrent het jaar M. C. LXX. met noodige Aan-teekeningen en Uit-leggingen verrijkt door
Corn. Van Alkemade.
INLEIDING.
'Voor eenigen tyd is ons ter hand gekomen het Afschrift van zeekere Rym-Kronyk, geschreven met de hand van eenen Regnerus De Graaf, een Man, niet onervaaren in de Letteren en in 'sLands Oudheden, naarstig genoeg in het ondersoeken en aanteekenen van de gedenkwaardigste zaaken van het Vaderland, vernuftig van begryp, en vaardig ter pen, niet alleen in het schrijven, maar ook in de teekenkonst, die hy wel verstont, wispelturig in alle zyne doeningen, overgegeeven tot een ongestaadige verandering, zoo in zyne letter-oeffeningen, als in zyn geheele leevensgedrag. Dese Rym-Kronyk wel niet groot, maar een meer dan gemeene agting waardig bevonden zynde, niet alleen om deszelfs hooge ouderdom, maar ook om dat ze behelsde veele en gedenkwaardige stukken in 's Lands Historiekunde, die by onse Jaarboek-Schryveren ten delen overgeslagen, en ten deelen verkeerdelyk te boek geslaagen syn, ja behelsende veele zaaken, die hier open en bloot gelegt, niet alleen een groot ligt verschaffen aan alle 't geen tot de Instelling en het begin van het Hollandse Graafschap, en de leevensbedryven van eenige onser eerste algemeene Graaven en Princen behooren : maar ook voor- [p. 155] naamelyk aan de eerste Giftbrieven der Keiseren en Koningen tot dese Instelling behoorende, waaraan toe nog toe de geheele wereld getwyffelt heeft, en in agterdogt gehouden is, over welker naarspooring de wakkere mannen, Junius, Emmius, Dousa, Schriverius, Boxhorn, en andre geleerde en naarstige Onderzoekers der Hollandse Graafelyke Regeerbeginzelen tot nog toe niet dan met de uiterste arbeid en onvermoeide naarstigheid uit alle zoo binne- als buytelandse Schryveren hun vlyt en geleertheid te kost gelegt hebben, ontdekt hebbende veele zaaken, waarin de oudste en hun volgende de laater Schryveren zig vergreepen of uyt vleyery en andere inzigten de regte waarheyd en geschaapenheid der tyden en zaaken agtergehouden hebben. Indien die wakkere Mannen desen onsen Rym-Schryver, die alle onse tot nog toe bekende History-Schryvers in jaaren en goede trou voorgaat, gezien hadden, deze zoude hun tot een groot ligt verstrekt, en hun een geen geringe arbeid doen spaaren en voorkoomen hebben: tot zoo verre, dat dese als een klaare en heldere Uytlegger veeler duisterheden, en (zoo het geoorloft zy zoo verre te gaan) als een spreekende Regter en Beslisser van veele geschillen en gevoelens-verscheidenheden zig opdoet. In opzigt van alle welke goede hoedanighe- [p. 156] den desen onsen Rym-Schryver wel waardig waare het ligt te sien, en in zyn egte en regte gestalte te voorschyn te koomen, als een heldere morgenson na zoo langen nacht van duisternissen: dog dit Afschrift gevonden zynde, 't sy door haast en onagtzaamheid, 't sy door ouderdom eenigsins onleesbaar geworden, niet in een volle staat om regt verstaan, of om met noodige aantekeningen en ophelderingen verrykt te werden, derhalve had de waardye deser saak wel vereist, dat het selve jegens het oorsprongelyke oude Geschrift, waaruyt dit Adschrift is naageschreven, mogt werden vergeleeken en naagezien; om welk oogwit te bereyken, isser geen geringe moeyte aangewend, om het zelve oorsprongelyke en oud Geschrift na te spooren; zynde tot dien eynde met den voornoemden Uitschryver een talryke meenigte van brieven en woorden gewisselt, in welker beantwoording hy eerst eenige hoop ter bekooming gevende, naderhand, met veeIe tegen den andre aanloopende betuygingen, verzekert heeft, dat het zelve oude Geschrift niet meer by hem te vinden was; en dat hy 't zelve zig had kwyt gemaakt, noyt hebbende willen bekend maaken, aan wien hy 't zelve of uitgeleent, of vereert of verkoft had; tot dat ook desen man, zelfs zijn eygen haard en woonstede verlaatende, zig in den oorlog begeeven heeft, [p. 157] den naaspoorderen van dit Geschrift onzeeker latende, waar den uytschryver, 't sy levende of dood, of waar het nagespoorde gebleven was, ten groote naadeele en spyt der geenen, die dese zoo braave dingen naar hun waarde, ter liefde der waarheyd, die de ziel der Historien is, erkennen en beminnen. Derhalven, van den nood een deugd maakende, en genoodsaakt te roeyen met de riemen die voorhanden waaren, is men, na soo veel vergeefsen arbeyd, en daarenboven na dat men aan alle bekende Liefhebberen deser Landen (8), die vermoed konden worden hetzelve verkreegen te hebben, desweegen een vrugteloos ondersoek gedaan had, gedwongen geweest zig met dit Afschrift te behelpen. Wat den ouden Rym-Schryver belangt, hy heeft, opregtelyk en naar waarheyd schryvende, zig niet moogen schaamen bekend te zyn, maar integendeel de Nakomelingen de eer gedaan met zyne naamkunde: dese was een Monnik van 't oude en ryke Klooster van Egmont, geheeten Klaas Kolyn, een bekende stam-naam, tot op [p. 158] onse tyden bekend en in weesen, dog of de tydgenoten, desen naam Kolyn dragende, den Rymschryver in bloedverwandschap syn bestaande, zulks is na verloop van zoo veele Eeuwen niet zeeker nog bewyslyk. 'Zeeker isset egter uit syn werk, dat hy niet alleen is van een hoogen ouderdom, maar ook, dat hy onsen tot nog toe oudsten Schryver Melis Stoke, seer verre in ouderdom voorgaet. Want of wel syn leevenstyd den nakomeling ten deele onbekend is; zoo is egter afneemelyk uit veele goede en vast gaande reedenen, dat hy geleeft heeft meer dan een geheele Eew voor desen oudsten Rymer Stoke; en dat hy een tijdgenoot was van Graaf Floris de derde, die in 't jaar 1190 is overleeden: niet alleen, om dat hy in syn Rymwerk een Graaf van Holland, Floris genaamt, meermaals aanspreekt,maar ook om dat zyn beschryving eindigt met den voorgaanden Graaf Dirk, overleeden in 't jaar 1156, by hem (om dat hy in plaats van de twee eerste Diderikken, maar een eenige stelt) de Ve, gemeenlyk de VIe, van dese Naam, en by hem de VIIIe, maar by de Jaarboekschryvers de IXe, der Hollandse Graven gesteld werdende. Daarenboven ook, om dat syn Rym en taal een hoogen, ja allerhoogste ouderdom te kennen geeft en openbaar maakt, en die gewisselyk en [p. 159] naar 't oordeel der kundigen, die van den ouden Melis Stoke voorgaat, geheel en al zweemende naar die van den ouden Monnik Otfridus, die de H. Schiften des Euangeliums, omtrent het jaar 1100, op Rym stelde (9), en na verloop van byna vyf honderd jaaren waardig geagt het ligt te sien, en tot Basel in 't jaar 1571 gedrukt te worden. Waaruyt dienvolgens openbaar en bekend is, dat dese onse Schryver tussen de jaaren 1156 en 1190 geleeft en geschreeven heeft. Beklaaglyk isset derhalven, dat het jegenwoordige werk des onvolmaakt en gebrekkelyk moet voorkomen, en niet minder beklaaglyk, dat deses Schryvers groote werk, dat hy volgens zyne eygene op 't eynde deses werks gedaane getuygenis, van dese Graaf Floris afzonderling en met opzet geschreeven en gerymt heeft, geheel verduystert is: sulks dat de nakoomelingschap ten deelen van het eerste, en in 't geheel van het laatste ontbloot is, en hoopeloos, om dezelve oit in hare ware en [p. 160] regte gestalte te aanschouwen en genieten: ent noodlot, gemeen aan ontelbaare oude en braave Schryveren, die voor de tyden van de loffelyke uitvinding der nooit volprese Drukkonst in weesen waaren; welke door de alverslindende tyden, door de in- en uitlandse oorloogen, en door de agteloosheid der Monnikken voor eewig verlooren zyn en te niet geraakt."
|
|
6. FOLIO AMSTERDAMS AFSCHRIFT (1670) NA 1732 ISAAC LELONG > 1744* [VEILING VAN DE BOEKEN VAN ISAAC LELONG OP DE VEILING VAN S. SCHOUTEN 17 AUGUSTUS 1744 TE AMSTERDAM, VEILINGCATALOGUS NO. 34 IN FOLIO OP PAPIER GESCHREVEN] JACOB MARCUS 1750 [VEILING SALOMON EN PETRUS SCHOUTEN & DENDRIK VIEROOT & JAN (II) ROMAN & JOANNES GYSIUS TE AMSTERDAM]> ONBEKEND
NB. PIETER VAN DER SCHELLING DEED OP 16 JANUARI 1730 BIJ BALTHASAR HUYDECOPER NAVRAAG NAAR DIT HANDSCHRIFT. ISAAC LELONG CITEERT ECHTER IN ZIJN HISTORISCHE BESCHRYVINGE VAN DE REFORMATIE DER STADT AMSTERDAM (1729) EN IN ZIJN BOEKZAAL DER NEDERDUITSCHE BIJBELS (1732) UIT DE PUBLICATIE VAN DUMBAR (1719). OMDAT LELONG NIET AANGEEFT, DAT HET HANDSCHRIFT BIJ HEM BERUST, MOET ER VAN UITGEGAAN WORDEN, DAT HIJ HET EERST LATER VERWORVEN HEEFT. HET IS NIET BEKEND VAN WIE ISAAC LELONG HET HANDSCHRIFT GEKOCHT HEEFT.
NB. VOLGENS HENDRIK VAN WIJN WAS DIT AFSCHRIFT 1670 GEDATEERD. VANWEGE HET JAARTAL 1670 KAN DIT AFSCHRIFT NIET BIJ CORNELIS VAN ALKEMADE OF REINIER DE GRAAF VANDAAN KOMEN.
*Veilingcatalogus boeken van Isaac LeLong, 17 augustus 1744, Amsterdam, S. Schouten, 1744. In zijn Historische en Letterkundige Avondstonden (1800, pag. 166-167) schrijft Hendrik van Wijn, dat te Amsterdam, in den jaare 1744, op de Verkooping van J. Le Long, en wel onder No. 34, in folio, een Rymchronyk van Klaas Kolyn, op papier geschreven' is voorgekomen.
| |
|
RYM-KRONYK
van ouds genaamt
Het Geschigte Historial-rym
der eerste Graaven van Holland
van Broeder Klaas Kolyn
Monnik van Egmond
geschreeven
omtrent het jaar M.C.LXX,
met noodige
Aan-teekeningen
en
Uitleggingen
Verrykt
door Corn: van Alkemade
Pag. 1.
[1] s Lants geschichten wil ix oirconden
Zo ix heb geschriban vonden
In den Kloester to Hegmunden
Zo bis t' ons die bouken gunden
[5] Die daer zien van alden tiden
Kortelix van vele striden
Godinghen der Greven vele
Hou ir t arre quamp ten dele
Pag. 1a.
Zonder aterlicke streken,
[10] Ofte metter pluim te spreken
(Wen Godt betere vele beleggen,)
Enkel waeraft wil ix zeggen,
Ofte laeten zoe ix vonde.
t' Is gebeurt als ix oirconde
[15] Over menig hondert jaeren
Toe de Neder-Gouwen waeren Van den watere overloopen, En ne mensken rote te hopen
Pag. 2.
Gaulen en Spangen ave te loopen [20] Enne der Kimper groet getale Solkes weet men harde wale Waren to miten doet geslagen,
Zo das ir arven lege lagen Uut der Hassen uure geburen [25] Serpsten und te Irmundduren,
Al met krafte overspanden Adel batten uten landen Te verdryven metten wapen: By rade der bande Papen [30] Ende Godeschalken wapen: Met die aldel batte scharen
Pag. 2a.
Die ne rade dese wiken Die wy besitten te bestriken Zonder slag, wan zi ne wisten [35] Daer ne woonden ni dan ti visten. Al dat lant was leeg gelagen.
Dus bezonden zi di t' zagen: Het gevil tot haren hepen Dus togen zi af met skepen, [40] Mannen have, vee, tien tiden En begrepen zonder striden Mitte kinderen ende Vrouwen Tussen Rien en Wahl tie gouwen Wied en breid als ix verhale.
45] Vele Greven zonder fale
Pag. 3
Haben t' lant bericht tie minne
Skriben mochte ix ne kinne Wanen zi gestorven waren Ofte an s Lants bericht gevaren [50] Want tie Runers ir ontbraken Tie woizen skriban irrer zaken.
Onder allen die geweze Haben Greven, vin ix dese, Waremir, wis t' ochter Rhijnen [55] Aafte Sitsen hag van Thijnen Der Serbosten: zondere mere.
Wonder is by dese kere Das geen Runers ons oirconden Van den Steden di zy vonden
Pag. 3a
[60] Of zy mosten nie gewezen Haben dese keer mit ezen. Terpen vind ix harde wale Tie ix op ir stat verhale.
Katenwald die metten eizer [65] Van Romen Gillis eirste Keyser Maekte daingh over landen Ende gaven' er toe tie handen Zo als t' lang gebleven ware Zonder schot of lot te garen: [70] Das geen ander lant mocht beuren, Want zy Broeders hieten heuren.
Pag. 4.
Jillis ziwers Bouwens zone En wes Broeder van ti gone Die genent als adel grave [75] Warp den Roemsen Arent ave
En den roden Libert plante:
Franke maekte t' allen kanten Tese Skevel-haer tie gouwen Wes ke sworen had i trouwen Over Alben hi ze slachte. [80] Ont verdraf mit groter krachte
Onder helpe Trier en Gallen Tie voir zynen Libert vallen.
Pag. 4a.
Tot i zelve wurt geslagen To Furstenberg en over Nimagen [85] Lite Batenborge bornen En ten battenwaerde tornen Over stroem, zo dat te male Op tie brugge van de nau Wale Wurt gedaiget van den Peyse [90] Wair hy starf, en op wat weyse, Adel greve Glaude Schevelen; Vint ix ni in genen delen.
In zyn tyde, hier te voren Was een Adel wel te boren [95] Her, wes name vind ix zoo Das hy heete Brinio,
Pag. 5.
Die mit zyne krieg gebarden Inde Kattenewiker warde Twe Romeyne Blokhuzen slegte [100] En twe wygen wan mit vegten Ti man waent dat haben mit ezen Brit en Romenborge gewezen.
Pag. 5a.
Daer ti Barden garven waren Hoe den landen es gevaren [105] Na den val des Roemsen Rike En vant geen men zekerlike Weet, des heb ic mi veraren: Ander beuzelike maren Ti di onbedreve luden [110] Zonder afterdocht verluden Is mi ni om waert te skriven: Des zo laet ix zelve bliven.
t' Es geschiet als ix bevonde Mer de tyt ne vinden konde
Pag. 6.
[115] Das de Englen und de Saxen
Mit gewaren end bardaxen Mitte baxen ende vloten Haben uitten lande stooten d' Inzater vande Britten [120] Welckes Heirtog was gehitten Haren Engist ende Horse Die gelik een euvel orse Al ti Brittense serjanten
Pag. 6a.
Tar mede tot irren onvromen [125] De Sund ten Rine inkomen Unde slopen huus en have: Wider vind ix ni dar ave Dan das zi vor tegenwaren Haben in Gaulen af ke varen [130] t' Lant das zi na irren namen Hiten Bretangen al te zamen. Eer ti Saxen overquamen In Brittangen angespanen Unde vertriben vande Normannen [135] Gaen de landen die gelagen Tussen Maer Zee ende Nimagen
Pag. 7.
Rien en Maze en Torp Assen Al die Goyen heten Neersassen Tot zi van ti wilde Vrisen [140] Harde geklopt na wych verlizen Wiltenburg haben begeven Ende zund over Ade vertreven.
Pag. 7a.
Zo das t' lant hi al te samen
Namaels hite Frieslant bi namen [145] Hoe den aar der Batyenenwieren Es zo barelik vertiren Es mi niet bekant bi namen Wan ti swindel onbequamen Ti de lande overlopen [150] Mette krieg en woeste hopen Schinen, bannen, en dor roven Alle kunsten gaen verdoven.
Pag. 8.
Vele haben twyffelt zere Of ti Tietsen emmermere [155] Ti Bardzangen te skrivan ploenen: Mer das zolkes bestonden doenen Hat ix ja voor overwaren En ti Barden woiren lezen Ti nog ovrig haben wezen [160] Minen dagen binnen Hegmonden Zolkes heb ix zo bevonden:
Pag. 8.a.
Alte boeken ons verkonden Das ti Sales sint vertriben Ende baden om te bliven [165] Wonen onder Battenenwierden Mer ein ander tiel begierden Der Quaden zund van Saksen teile Wider ti Salers overpeilen
En tie Salers hadden gieren [170] Overmaat die Battenewieren En in landen ingeholden Solkes oek vermanken solden.
Pag. 9
Dan zy wierden ab gewezen.
T' es geschiet niet lang na dezen
[175] Dat ti Sicambrinen Salen En ti Usipers bi malen Battenewiren en ti Frizen Namen over Rhien te riezen Als zi deden met veel ander [180] De eyne volgede malkander Tegen Roemen wilden zi striden Des si deden in die tiden Ende Franke zien bi namen Lant en luden al te zamen.
Pag. 9.a.
[185] T' es geschiet, gelijk wy leren In 't geboerenes ons Heren Daer omtrent of zo warachtich CCC.LXXX.VIII [388]. Tot die Gaulen overgingen [190] Ende Franken naam ontfingen. Dicke heeft' et mi verwondert Dat die Vorsten hoogvermondert Van Frenkericke hier te lande Hadden hoeg bestier in handen [195] En ix merket over dezen Of zi niet wol haben wezen
Pag. 10.
Van der Batenewieren bloede t' Sterke mi in dit vermoeden t' Wapen-schilt en rood libere [200] Das zi voerden inden were Ende naemaels overgeven Haben weder onsen Greven Mitte grevelike banden En brun schilde van Vrieslande [205] Dar dik groten striet om ware Eir zy hulden wolden haren.
Pag. 10.a.
Waernemond word oek gelezen Irrer Fursten, eirst gewezen Mer ti adel Waernemunde [210] Wonen huden onze grunden Ende Clotewich men achte Zie van Greve Gerolfs geslachte Wolkes kind daer na in handen Krieg das Greefskap Tiesterbande
Pag. 11.
[215] En zin ander oir bevonden Wart ein Greve op onzen gronden
Int jaer ons Heren gepresen VIIIc end X by dezen [255] Als Koning was zekerlijcke Kaerle de Grote van Frankrike Kwamen ti Noren by geleide Van irren man Gottrick, beide
Pag. 11a.
Mit sckuten CC, en orssse vele [260] Roefden Frieslant an drie delen Ende sloegen ti Friesen beide Harde in drie staende striden: Kaerle hoerden zolke maren Ende bereiden in te varen [265] To wederstant, wanneer i hoerden Dat en zine luden vermoerden Ruste emmige te bestriden.
[295] Meremals tot ander tiden Dede di Noren groete skaden Onder Rorik zi bestraden
Pag. 12.
Uterichten, ende namen BetemenWike to Duerstede zamen [300] Lodewick de goede here
Als hi berichte, quamen mere Di Noormannen opgevaren De Wahl ... mit skaren Ende Nimagen zi bevoten. [305] Bamberose liet ti sloten Weder maken als wi horen Di ti Noren deden te storen Dagobert bestreet ti Friesen Ende dede in verliesen Den slag mitten Bartuwalden [220] En wat Frisen i behalden
Pag. 12a.
Langer als syn glavi, lite Datelik dat hoeft afsmiten, Wiltenburg dede hi storen En om t' heyden diet bekoren [225] Dede ir een kirke richten Van S. Tomas op ti Trichten.
Adgilt berichte ti Frisen
Ende na hem ti verrisen Radebold ti onsen Here [230] S. Wolfram wilde bekeren,
Pag. 13.
Ende liten zo belopen Offen wilde laten dopen Mer wen i zien voete plonte En ti ander in ti fonte [235] Zetten wilde, sprak i myn Zeg, moe meer mien Atteren zyn In ti Hemelum, of weder In ti Hol gevallen neder: Wolfram antwoorde hem, das [240] Al wie ongekerstent was Storven, wisselijk verloren:
Wol sprak i, ix laets u horen
Pag. 13a.
Das ic bi das meerder erven Van mien Altren na mien sterven [245] Dan wil wizen vri van schanden In Wodins over zelige landen: Tan met luttel armen Christen Ti mi twintich nimmer wisten. Uten fonten is hy togen, [250] En tum darden tag gedrogen
Pag. 14.
[Commentaar]
Pag. 14a.
[Commentaar]
Pag. 15.
Gravenwaerts, om sien gesellen Zien en spreken in der Hellen.
Korts hier na zyn wederkomen Over Zee die fel onvrome [270] Wrede Noren, ende roven Al dat land aen Zee gesonden In tie havene van Hegmonde Die de Hegge plach te heten Eer dat Bedehuis te weten [275] Daer in lange was gestichte Die nu after Dunen zwichte
Pag. 15a.
En sunt te Nortika komen Daer zi tegen trak die vromen Greve Gerolf en Tibbold, agen [280] Rinesburge, daar zi lagen; En te wan dat Noertse here Was te kraftich in ti were En te oevel wurt e dragen Bleven zi te beide slagen:
Pag. 16.
[Commentaar]
Pag. 16a.
[Commentaar]
Pag. 17.
[285] Dat harde droeve was den goen. En ti heilige Jeroen
Grepen zi en deden wilen
Grote pien, staken met pilen Int live, en bornden overzere [290] En te spatten allen here
Onsen heer ende onthoven. Zelande zi oec beroven Daer Greve Eggaert Halpdams zoene Bleve in die weer die gone
Pag. 17a.
Ti reden datten wederstoet Greve Gerolf, was zin goet [310] Dat ti Noren onderwonden Te beroven, want ze versonden In gesantskepe na den skine Aan den Keyzer Kaerle ende pine Die en zant hiet Godefriet [315] Ende onderwijl verriet t' Noertse Volk met zinen goede Hoe ik daer ave was te moede Mag een ider proeven wale Wat holp ir of vele tale
Pag. 18.
[320] I ging zo den Noren ave Ti em adden gelooft veel gave Konde i de vrede betraken Das zi kortelinge braken Ende namen daer toe das zine. [325] I adde verkregen mit grote pine: Trouwe daden, ridder bande Van Konink Aarnout van Frankenlande
Pag. 18a.
Mette zegelijn en brieven Zommige landen aan hun lieven [330] Die al t zamen waren zine Zuderschagen tussen Rine
Pag. 19.
Tussen ti Noert A en Oester Sassen
Gheistenlant en holtgewassen Een hoeve in Bodenloden graven [335] Ende in Alphen bruk twee haven.
Pag. 19a.
In Olthornum eine hoeve En te Huwi ein manse toeve Te Tolen Asseke ein manse alsvoren Met al watter toe mag horen.
Pag. 20.
[340] Te Frankenwaerde was 't gegeven Ende met teiken onderschreven Na ons Heren geboerte wegen Int jaar VIII. LXXX ende IX [889].
Dus wanneer i opter straten [345] Hadde in Forenbrug zien lief e laten
Pag. 20a.
Was den lande zonder Greve En ti ander Noeren bleven Te Vleretelingen ende vesten Tegen ti Frenken al haer beste.
Pag. 21.
[350] Kinderen ..ad i.. twee bi namen Tiderik en Walgeer samen Beide jonge zonder tiden Ende onbequame ti striden Ti irren Moederes Zustere anke [355] Namese to si onder ti Franken
Pag. 21a.
Ende leerdense kerstijnheden Ende ridderlijke zeden.
Deze Walgeer t' ener wrake Dede voer zin Vader smake [360] Erhauden ten Noerman ti doet Die em utten zaden skoet
Pag. 22
Op ti jachte onder t' jagen En te wurt oec zelve slagen.
Zo dat Tiderik alleine bleef [365] Ti ir nare warde Greef.
Walgere is alzo gestorven Ende Teisterbande bedorven
Pag. 22a.
Dat i hadde als Greve verkregen
Daer na ist aldus beslegen [370] Kaarle ti Simpel sekerlike Di das sweert droeg van Frenkrike Om datte veele kwamen ti Noren In Frieslant zine landen storen
Pag. 23.
En i bescharmen niet ne mochte [375] Hi dus aller ierst berochte Titerike te geven in handen Ti bardaxe van ti landen. Dat ti beskarmen zolde voerwaer Zine luden al to gaer
Pag. 23a.
[380] In die kerstenlike gelove Als hun Gode van boven Gepreket van Sint Williboert Ti Pippyn alse gij hoert Zant int borenes ons Hieren [385] Ses hondert en negentich vieren [694].
Pag. 24.
Ti Friesen goede te doen kond Tote Weskapellen hi vond Ein Godse Wodin aenbeden Mercuriose na heijdense zeden [390] Den i brac, unde terstont Wurt i swarelicke wont Van ti Mercuriose wachte: Efter preekte hi met krachte Oestwaert onsen Here te recht
[395] Ente quam al to Utrecht
Pag. 24a.
Storen die Godsen onverholen Alse Paus Serges hadde bevolen Ti en Aertsbiscop heeft e wied t' Uterichten i liet [400] Zinen stoel, ende bekeren Vele luden t' onsen Heren: Angels uten Neersassen was Van Northumberlande, das Ons tie schreften laten horen [405] Sinte Willeboert gebooren:
Pag. 25.
Ente preekten zi te mael Gode in ti friese tael.
DIRK
Nu keren wi weder gelieck Totten Greve Tideriek [410] Das Greefscep Hollant gelagen Unde bericht unsen dagen Billicke unde na wens,
Adel Heare Greve Florens
Pag. 25a.
Is ein stik van Frieslant voren [415] Gewesen, alse wy horen: Woe ti Frisen Anelen en
Saxen mette Allemangen Verhiven over Bretangen Dus ti in ti landen bleven [420] Was de name Friesen geven Sus die alsten in recht Unde fane Franken geslecht,
Pag. 26.
Mitter groeter mogenthede. Friese was bekant van zede [425] Greva Gerolf uut wi geliek Namaels heeft Titeriek Das swaert geheven als rechter oire Di wrede Noren te stoire
Pag. 26a.
Als hi dede ende kreeg [430] Briven ti ix ni en sweeg Fan Karel ti sSumpel mede.
In der Drievoudigheden Name Kaerle Konink geliek Van Oest ende West Frankriek. [435] Als billik is en wi verstonden Onsen liven op onsen gronden
Pag. 27.
Tegen alle vutheims gewald Te beschouden, dus zi gestald Al bi onser Mogenthede [440] Mit volle macht ane te leden Ende ave na behoren Zo het was hier te voren
Pag. 27a.
In zien Greefskappe bekent Ende over dier omtrent [445] Onsen getrouwen Titerike Dat hi daer af geve blijke Ende elk hem volge heden Met desen briven na kersten zeden [Dus gaven wi hem dat gebiet] [449-450 verwisseld]
[450] [Na goet en rype beliet] [449-450 verwisseld] Over luden ende landen [luden, landen verwisseld]
Pag. 28.
Als hier neven wi beduden Ti hem eigen ne waren niet al Voertan zint bi dat getal:
[455] Ierstelik wi bevesten Over ti nakommers te leste Hem en de zine ant oud gebiet Van al wat hem eigen hiet:
Pag. 28a.
Dat hem God starke daer boven [460] Over het kersten gelove Voer te staen al met macht Jegen dat heidens Diets kracht
En gewalt, en ave trekken Van karstens die trouwe breken. [465] Dus geven wi hem daar vrank Dat swaert over, bread en lank
Pag. 29.
Te gebieden allen kanten (Uutgenomen eenige landen Ti onse Stamme eigen zunt [470] Daer em die bruke of wort gegunt En di tienden te heffen mede Dese bliven ons ter stede
Pag. 29a.
Met haren rechte bewaert als voor Datter niet ave ga te loor) [475] 't Lant dat hi zal berichten Oeistwaerts bepaelt na ti Trichte Tot Suuthardes hage Bi Bodeloden grave gelage
Pag. 30.
Daer zin Vaders Greefskepe gelag [480] Als t' was op dese dag Tot t' weste bi Katiks ende Zuutwaert Fortrape belende:
Pag. 30a.
End noirtwerts zy t' and Daer men ti beke Kinheim vand. [485] Aldus gedaen ziende op heden Willen wi dat em zi vrede
[Van iegelike in zijn besit.] [vs. 487-488 vewisseld] [Ende di en jegens stit] [vs. 487-488 vewisseld]
Pag. 31
Dat men hem ave doet rumen [490] Ofte straffe nader costume Daer die misdaet gelegen es Int jaer der geborenes
Pag. 31a
Onses Heren hoeig verwondert Uut einer Maget negen hondert [495] ende XXII bat [922] Gegeven tot Aken in di Stat Oppe Paesavont: ten leste Met onsen vingerling beveste.
Pag. 32.
Dese Konink Kaerle goet [500] Gaf namaels metter spoet Tot Bladellen in den jare Negen hondert overware Ende drieentwintich bat [923] De reste van dat hi besat [505] Al in Tidricks mogenthede. Tot een eigen erfachtichede
Pag. 32a.
Hier voren geroert, in vrede Over bede van Grave Hagen Die Kerke to Hegmond gelage [510] Al met dat geestelik gebiet Dat jegens Fortrapa stiet
Pag. 33.
En Kinheym alsmen ziet.
Bedi heeft hi oek verkregen Een gifte t' eender wegen [515] Jegens zin wijve Hildegaert
Tie em Arenout heeft gebaert
Pag. 33a.
Te Gante, in hare mogenthede Dat hi voegen zoude mede Wasda dat Foreest [520] In haer mogenthede t' meest
Pag. 34.
Aen zijn Greefskepe alsvoren Met al wat' er toe mach horen
Dit gaf em Lowies met min Door zin wijf Emme ti Koningin.
Pag. 34a.
[525] In zin tijt wiert evonnen Dat Lijk Aelbrechts van eine Nonne Dat men verdroeg, tot Egmont.
Ik moet u zeggen goet ront Datte de jesten ons ontbreken [530] Om dudelike te spreken
Pag. 35
Van vele dingen als ik wil: Dus zo bid ik alle stil Datmen mi quite of iks fale Ofte argens inne dwale [535] Want ik slegtelike zeggen zal t' Ware dat ik vinden al.
In deses Tideriks tiden Waeren vele wigen en striden
Pag. 35.a.
Mette Friesen, ti ne dulden [540] Wouden nochte billik hulden, Tog zi worden wale gedwongen Dase iem over heare ontfongen.
Sinte Jeroens gedenkenes Oic van dese Tiederik es
Pag. 36.
[545] Van Nortika to Hegmond gedragen
Daer i nog ligt zinder lagen.
Pag. 36.a.
Ende het holte Kloester daer Dat ontdede hi vorewaer Ende richte het weder van stenen [550] Die Nonnen oic zoude ik menen
Pag. 37.
Heefte hy mede onverlet Over to Binnebruk gezet Ende setter in wat vorder Die van Benedictes order [555] Ende gaf te Monniken goed Jeften vele in overvloed.
Pag. 37.a.
Zin wive Hildegaert mede Gaf in vele dingen met rede Tafel schoene zonder jok [560] Ende fiere Evangelen bok Vol adel steinen en goude Das zi nog in eren houden:
Egbert iren zoene fier Tie Aartsbiscop van Trier
Pag. 38
[565] In Bretangen van ir geboren Gaf den Godshuse, te voren Gemeltet, mede goeden veel Als oik zin Zustere eel Arlinde schank en misgewaden [570] Kostelike en van staden
Pag. 38.a.
Ende was als ic hou gewis To Binnebrukke ti ierste Abtis
Tiderik verwarf oik mede Overmits Theofanen bede
Pag. 39.
[575] Van Konink Otten, en zin zoin Egbert ti Biscop scoen Ende Otten Neve Henric van Baren
Hertoge hoge, overware In vraien eygendoeme, wat [580] I van Iem te lien besat
Pag. 39.a.
Tusken ti wateren Langir ora En te Iesle overwore
Dat holtgewas en lande trou Mit ti hoeve Sonnemaer gou.
Pag. 40.
[585] En wat' er tussen ti Aden lage Van Medenlek en Marken tagen Gene-loos aer, ende al das Iem to Texela eigen was
Pag. 40.a.
(Uutgezeit dat huus-lade ter degen) [590] En dat in Kinheim is gelegen En in Maeslant gaf i em Met al watter hoirt aen hem.
Pag. 41.
Dese Tiderik voirscreven Is gevaren ten lange leven [595] Tot Hegmund daer i ter uutvaert Twie jaren na Hildegaert Isse gelegt en begraven God heeft bider de zielen ave Want i starf t' jaer waeragtig [600] IXc en LXXXIX. [989]
Pag. 41.a.
Zo dat i berechte voirwaer Omtrent LXVII jaer.
AERNOUD
Arenout ti twede Greve
Zinen Zoene, is gebleven [605] Ant bestier, ti men voirwaer
Nennet Arent ti Gantenaer
Pag. 42.
Want i van zin Moederes wegen Ti Burgscape hade verkregen Voir Egbert zin alve Broer [610] Ti na Trier as Biscop voer.
Pag. 42.a.
I aefte bi zin Vaderes leven Ende iem wurt ten wijve geven Ti dochtere van ti Keisere faen Grieken de kleine Romaen: [615] Genant Luitgaerd zeer scoene Ende doegdelic van persoene.
Pag. 43.
War an i wan mit er vaert Tiderik ende Sivaerd Sikke genanet, ti ir nare [620] Ien doet sloeg, doer vare Toeg i na Castrichem, daar i Eene Goswin uut Frieslant, bli Wirde gehalden, ende ontfaan Waer ute is ontstaan
Pag. 43.a.
[625] Doer praten en wiven trien Ofte andere toverien Datti Tietburge nam ten wive. Zin Broder wilden ontliven Opt laeste wurt et gedaingt [630] Ente i van Kanemerlaingt En Frislant gehult overware Jegens zin Broeder openbare
Pag. 44.
[Commentaar]
Pag. 44.a.
[Commentaar]
Pag. 45.
Tese Sivaert krege ien soen Tiderik genant scoen [635] Uut Tietburge, tie na desen Van Breaderhoode ieft gewesen Die ierste Baroen van Zevenburg
En Godefriet van Lutzelburg
Pag. 45.a.
Toe nu Arenout als Greva [640] 't Zwaert hadde opgeheven
In zin Vaders plaets overwaer Ente i van ti Friesse skaer T'a zudermuda wilde gangen Na costume t' schilt ontfangen
Pag. 46.
[645] Spraken zi overluut Ze ne wilden van in gebruut Niet zien, nogte ien hulden Nogte zine dwank gedulden: Ier toe gaf in himlik recht [650] Zo t' skeen ti Biscop t' Utrecht Echter trok i de hant daer ave. Mar ti Friesen ze ne gaven
Pag. 46.a.
Daeromme te meerder niet. Des hen Arenout onthiet. [655] Ende trakse te Winkelma tegen Daer wart fel e-slegen En ti Friesen hielden t' pat Hier bleef verslagen, dat Zijt gewis, ti jonge here [660] Met ten zinen in ti were
Pag. 47.
Als i vyve jaer had bericht Zine kinders waren licht d' Outste twaelf jaren gewesen Dus was t' lant alom in vresen [665] Zin wijve starf kort na iem Van droefheit, des gehoerden wi hem En te is tot Hegmund begraven. Vorders vind ix nie daer ave.
Pag. 47.a.
DIRK
Tiderik volgde iem toe dan [670] Int bericht, ien stout man Alse gi zult kurts hoeren Tie darde Greva geboren Aernouts outsten soene, tie Te riese Vriesen also mie [675] Wilten ontfaen, wie zin Fader
Pag. 48.
Dus liet i se te gader Ien poes, datse sik beraen Weder iem hulden wouden of slaen: Ti Frisen na ripen raden [680] En te vresen voir skaden En wrake voir des Grevan doit Haben Tiderike geboit Se wolden iem hulden op condise Dat ise die ierste prise
Pag. 48.a.
[685] Ende pine schelden zolde kwiet Nenne gedenken to gender tiet Jegens t' leit iem wedervaren Jefte zin Vader over dem haren Dat se de tianden gaven vri [690] An den Greva, en dat i Ze zelve zoude laten garen Ofte vermangelen zonder zwaren Na zin wille ende geer Ente watter toehoirt meer.
Pag. 49.
[695] Ente op hoiren kosten varen Jegens zines Viants skaren (Dat em wale kwam daer na)
Sus gaf i se zine gena En t' worde gedaingt. hier nare [700] Isset em wedervaren Dat ti Biskop van Tricht, Luika Ente van Trier, to gebruika Van der jacht en visserien Namen in als eigen mitsdien
Pag. 49.a.
[705] Het holt Mereweda te male Daer die Mose en ti Walhe Iem vermangen, tier stont. Dit was Tideriks gront Des i sik opmaekte en werpen [710] Daer op, ien veste en terpe.
Pag. 50.
En nandent doer-Tricht. Dat mer baet hive op licht En swaer mangeling of vrachte; Ti bi dage of nachte [715] Die Ade oppe of neder vaer
Dit nam ti Biskop swaer Van Trichte en klaegde t' ti Keiser Henrike offe ien weiser Zinde onrecht adde gedaan [720] Ti Keiser op zolk vermaen
Pag. 50.a.
Ieft en getroest, en geboden Am Haertoge Godefroiden Van Ardenne, heirvaert Te bescriven in t' Betavwer waert [725] En te van Nimagen te faren Tot Alleblas mit zin skaren
Pag. 51.
En ti Greva oppe te slaen
Tiderike ieftet verstaen En trok mette Vriesen oppe,
[730] En te besatten en stoppe Ti Gisenbrogge, des man Kwame opt water an Mit skuten bi nacht zonder skiten Iefte roepen: dat mach mi spiten
Pag. 51.a.
[735] Sprak ti Greva das si t' ontgaen Zin, sus sinne slaen: Maer sprak i tot ti Friesen weder: Mannen, in trouwen gif u neder In die lage opt lest [740] Ier zi vaste zin gevest En griepse ane met fellen moede Voerzeker ik sta u goede
Pag. 52.
Alse gi treft voren aen In ti zide wol ikse slaen. [745] Wes zonder angste of vare Hoewel zi vele skaren Zint, enne onser korte getal Ane Gods hant hangt al.
Dus haben de Vrisen begonnen [750] Ende warpen die tonnen Ave in ti Morgenraet. Ti wijch wort harde en kwaet
Pag. 52.a.
Int moer, en ti Grave Trac toe, dus gaven [755] Ti viants zik int riet. Ein stem riep: Vliet, Vliet, Men ne weet van waer t' luit is komen
Daer liep ti Hertog ter stromen Waerts, en elk volgde iem naer [760] Dat krige wort fel en zwaer
Pag. 53.
Tussen ti Baxen en skuten
Op t lant en daer buten Vil menien man: ti Biskop Kwam kume met kleine trop [765] In een skep, en ist ontlopen Tegen zin wane en hoipe En is bi de zine gestelt Dus hielt Greva Tiderik dat velt
Pag. 53.a.
Met grote bote en blef houwen [770] Mereweda, Albelas, en ti Gouwen En Stroemen in zin gewout. Ti Hertoge wort kwite schout Al uter vangenesse Alsse het wurde in daingenesse [775] Gebracht, ende Tiderik Aefte ien wijfe scoen en rik
Pag. 54.
Ti Othilt hite bi namen Taer i namaels ave bekwame Tiderik en te Florens.
[780] Sindert krege hi dat gepens Dat i wolde varen mit eren Tot dis helig graf ons Heren Ti ierste Greva di dat bestoet Ente alse hi weder goet [785] Was gekamen bi den zinen Bedachte hi tese pine
Pag. 54a.
Te gevan ane Sint Alebrecht Tot Hegmunde te recht Vele dingene ter stede; [790] Alse sin Broder Sikke mede Dade, en starf, en legget terstont Met zine Wive al tot Hegmond. Na iem hielt Tidrik weder
Kenhemaere, en vil neder
Pag. 55.
[795] In krankhede, alse hi In ruste dat lant bli Langen tide hade berechte [Over heare en overe knechte] foutief verplaatst naar 800. Ik heb verstaen al voerwaer [800] Dat hi stierde XLVI. jaer Ende ligget mede t' Agmund Zinder lage.
Pag. 55.a.
DIRK
... Ik zeg sunt Is int berichte gevaren Zin kint Tiedrik overwaren. [805] Ti ni lange Greva bleef Wantha alsemen skreef M. XLVIII. ons Heren [1048] Jare, zo rees die vete were
Pag. 56.
Tussen ti Keisere en zin trien [810] Iegens di jagte en visserien Ti stont bi zin Vaders tiden.
Ti Keisere kwam af to striden Omtrent Pasen al in dat Tricht
Ente bi ien kam, niet licht [815] Ti Markgreva fan Broban Al mit menic stoute man.
Pag. 56.a.
Zi kwamen ave te skepe Na Fleretelingen slepen Daer ti Greva Tierik was.
[820] Ik moete u zagen das Ti Biskop Wase had groeten vaer
Als iet wale bliek daer naer Zin volk te ledene ter heervaert Hi blef after in ti staert [825] Ente wurde alsus te moe Dat i blotelicke zag toe Hoe ti wijch zolde vergaen Ti Keisere ging beslaen
Pag. 57.
Zin here al om den doer tricht [830] En wan ti veste nie licht Ente trak ave te Fleretelingen Greva Tierik kwamen bespringen Met lichte skuten groet getal Tie grove skepen ni smal
Pag. 57.a.
[835] Volgde nare, mette ebbe Twi stiter iegen di grebbe Ende sat vaste int murg Ti dage wurt Keneburg En Fleretelingen alle verrast. 840] Mare alse het watere vast Woes, en ti jongen Greva Ane kwam, en daer ave Ten diek scilicke doer brak Dien ter halverwege stak
Pag. 58.
[845] Zat Keiser Henriks here Al om blank in dat mere
Ti Keiser zelve liep gevaer Sus kon i ia daerenaer Verdere nerewers ni geraken
[850] En moeste de tocht staken
Onverricht en kerene weer
Greva Tierik zinde das heer Breken en ti gewaren swanken
Al in roere, en datte planken
Pag. 58.a.
[855] Ontbraken, vil met menic boet Op tie skepen en namse, daer stoet Ti mogende Keisere begrepen Van weinige Frisen, zonder skepen In t' slicke, en track ave, [860] Daer vil ti jonge Grave Metten zinen in ti staert. t' Here wurde te barentaert En ontdane, wo vil daer bliven Zolen wi ja ni ligt skriven
Pag. 59.
[865] Ti Keisere zelves kwam Cume daer ave t' Utregt, gram Op Biskop Wasse tier stonden Ente dwongen CCC ponden Zilvers ave, ware het recht. [870] Greva Tierik trak recht Op den Doertrecht ane, en wanse Daer begafen de kanse Dat ti Haertoge van Braban Van ten zinen himle Son
[875] t' Oertrecht ane ten boem, datse Ti adel Greva Tierik verratse
Pag. 59.a.
Ale met ien vernijnede strael. t Is geschiet als ix verhael Dat i starf vane dit hinder [880] Zonder wijve zonder kinder [ingevoegd] Alsus opten Doertricht Negen jaren ieft hi bericht Zin Broeder Florens volgede mede Alse recht was in zin stede.
Pag. 60.
Floris
Dese Floris ti viefde graef Na s' Broders doet, zegge ik aef Dat hi huwede ien wive Adelike en scoen vane live Hareman van Saxen Hartoge [890] Kint, daer i ave kreeg Ien Zoen en dogtere van deeg Ti ane ti kroen van Franken [Hilikede namaels hoge] [moet ingevoegd vs. 888]
Pag. 60.a.
Hi gaf mede vele in danken Den Godshuse t' Agmund [895] Over ziender wiven gunt Ti Geretruden hete bi namen t' Is iem aver kamen Dat ti Hartoge van Brabon Ti Biskop van Keulne on [900] Ti Heare van Kuuk mede Utes Keisers name strede Op Grave Florens, om dat I in zin gewout besat
Pag. 61.
Ente als zin Vorders hieve [905] Het Tricht op ti Merwa, griven In doer groete lasten zwaer, Dus togen zi op aldair Mare worden tegen wille Ontdaen, daer zat stille [910] Ti Biskop al van Utricht Ente ne darre zik in den twicht
Pag. 61.a.
Steken uut angste en vare
Florensse mare Ging over dat lant [915] Zo dat zine felle viant In gien poert peinsde zeker wesen.
T' is geschiet alse wi lesen Op ienen dach dat i sloeg Bi Hamert vreselike genoeg [920] Tusken ti Mase ende Wahlen
Pag. 62.
Ente ging mat onder ien boem Liggen to rasten toten droem Aldaer kwamen ane gereden Ti Heare van Kuuk in zin geleden
[925] Ti en verraste en sloeg en doet: Dat was ja jammere groet Voer hem en ti mettem bleven Dus voer i ten langen leven Ende begraven tot Hegmunt, [930] Alle t' land sting over unt
Pag. 62.a.
Dit heeft zik also vervaren,
Als men screef Gods geboerte jaren M. LX. ende ien [1061] Alse hi der jaren dortien,
[935] Hollant hadde bericht als Greve
Geertruid,
Zin wive Geretruut is bleven An' 't bestier jegen hair kroist En te want zi behoefde troist
Pag. 63.
Ende helpe, dieze stuwde [940] t' Is beslagen datse huuwde Die oudste Zoene van Boudyn Vanne Vlaender, dat i zou zyn Voegt jegens ten jongen Grave Daer oec dese Robrecht ave
[945] Den name Robrecht ti Vrise behalt Want voir Godevaert metten balt
Pag. 63.a.
Hite men van Frislant Grave Ende dit kwam hem dus daer ave.
Hi hadde als Voogt het land bestelt [950] Agte jaren. tog met gewelt Die gebochalde Govaert henen Op Hollant zoude ix meenen Toeg, met groeten heer: Biskop Willem in ti weer [955] Van Utrigten halpen mede.
Pag. 64.
Robrecht moest ruumen ti stede Ente trak na Vlaenderlant Dat i krege als Grave in hant
Govert
Dese builrugde Govaert [960] Prante rechte voer sin paert Op Hollant, om dat vorelange Zine voorder, ti gevangen Haertoge Godefroi van Arden Wien Tiderik ti darde pren
Pag. 64.a.
[965] In den slag van Henrike Di Keisere tot zikke Volgens onzagte breven gewan Sommige dingen als 's Vorsten man Den i met Biskop Willem hive [970] Van ti Keisere as zin live. Zi verworven beide te hant Jegens Geertrude al Hollant Onder hen beiden te schikken samen. Zi mochten s' hun billike schamen [975] Zolken aterlike bestaen Het isse Biskop Willem vergaen
Pag. 65.
Als men zegt, want i onder Godevaert holp bizonder Hollant, dat i vire jaer bezat [980] Met gewalt, als menic pat Op ten Oestvrisen had begangen Scade gedaen en ontfangen Dat i, als alle Tirannen ploen Niet ondere voer zonder bloen, [985] Zittende op een himelikhede Tot Dalft, wiert i beneden
Pag. 65.a.
In sine fondamante getreft Van Tidriks knape Giselbrecht En te liten t' Utrechte dragen [990] Daer i starf mit felle plagen Ente Willem kort na iem
Ondervoer, dus hoerden wi hem. Tot nog was Holland zonder zine Here dat en dede pine.
Pag. 66.
DIRK
[995] Tideric de sessede Grave Ti vut zines Vaders have Van Godevaert, ti Bilioen Was gedreven, is di goen Ti mit zines Stiefvaders machte [1000] Ende der Magen hulpe trachte Na zine erfachticheit stout
Biscop Willem hade gebout Een vaste Burge t Iselmonde Daere toe Coenraet tier stonde
Pag. 66.a.
[1005] Oppe was, dit ieft verstaen
Greva Tierik en ging en beslaen Allomme en trac zine skepen Tegen opt Mereweda, dair grepen Zi mit fortse ien ander an [1010] Dietrik wast ti de wijch wan, Ente stormede op t Slot Ende skoter oppe tot
Pag. 67.
Iet inden brande rogte. Daer halp gien water datze brochte [1015] Ti knechten, het most ane de gront Biskop Koenraet wurde gewont En gevaen, zo men mi zeide, Tien Greva korts los leide. Dus gewan hi mit mogenderhant [1020] De zege en trak int lant.
Pag. 67.a.
Hi berechte dat lant in vrede Vieftien jaren en te nam mede Iene Vrouwe ti hiete Odilt
En te wan, alse gi weten wilt [1025] Ein kint Florens, an zinder stede Hi hevet begiftet mede Dat Godshuus t' Agmond aldaer, Starf in ons Heren jaer
MCX [= MXC] en iene mit vrede [1091] [1030] Legget daer oik zinder stede.
Pag. 68.
FLORIS.
Na iem kwam ane dat bestier Ti zevende Greva getelt alhier Florens ti te boven gink Zine vorders in menigen dink
[1035] Den aefte ane Vrou Peternellen Tidrix Dogtere, als wi vertellen Vane Saxen, wes Broeder Lotair Wurde Keisere te Romen voirwaer
Pag. 68.a.
Bi desen wive iefti verkregen [1040] Twie Zoenen bi Godes zegen Die men Tiedrik en Florens hiet t' Es geboret alse men ziet Dat ti Greva ging vut jagen In dat holt van Criele, daer zagen
Pag. 69.
[1045] Zine knapen ter selver sta
Ti knapen vane Galama, Ente benamen er drie honden
Alse dit Galama ieft bevonden Sprak met dollen en arren moe. [Dit geve mi God taer toe] [ingevoegd]
[1050] Moet ik ten Grave, en hi min skade En hoen niet beteren wil ter stade Zoe ik ein vrie Friese ben Zal t' en vergalden, zo bat ik ken.
Pag. 69.a.
t' Es geskiet na korte tiden [1055] Dat ti Greva kwam riden Ter jachte zoe hi te voren plag Galama was dair i t' zag En spraken ane in arren moede Onbeskoft, du zulst vergoeden [1060] Heare Greve ente beteren mien ska. Ti Greve sprak als ix versta Datti behoerde met batter eare [vs. 1062-1063 gemengd] Te gemoeten zin Lants-heare [vs. 1062-1063 gemengd]
Pag. 70.
Ente terwilen i nog sprak [1065] In dier voegene, zo trak Ti rise Galama zin geware
En ieft den Grewa toe gevare Ente kwetsten in den arm Die knape skoet toe met gekarm [1070] En te ieft Galama doorgraven Dat i neder vil daer ave, Ente ti bi em waren zien Cume ontloipen mit groeter pien.
Pag. 70.a.
Dit es geschiet ase wi lesen [1075] Int incarnatioen des Heren XIc. en XII. jaer [1112]. I verbeterede voirwaer Dat Godshuse t' Hegmunde Ente gaf en als wi vermunden [1080] Ieften vele tier stont Ente starf, als wi doen kont
Pag. 71.
In zinder joget, onses Heren Jare XIc. en twint mere Jaren en twie [1122], als men mi zegt [1085] Dat i tot Agmunde legt Peternelle zin wive es bleven Houden voir haer en dare Neven Ire kindren in hant Dat berichte over Hollant
Pag. 71a.
[1090] Ente gaf vele metter ile Den Godshuse voer hare mans zile Den zi te Rinsborg hadde gericht Twaelf jaren alsemen ligt Bevant na ire mans sneven. [1095] Haren Broeder jeft zi geheven Met er halpen al tot ti kroen Ente hade te voren skoen
Pag. 72.
Des Keiseres dwank wederstanden
Ende in stade gestaen den lande [1100] Ente starf ave overwaer XIc en XLIII. Jaer [1143] Ende laget te Riensborg begraven Dare zi vele gaven In hare tiden ane gaf
[1105] Verders vinden wi ni daer af.
Pag. 72.a.
DIRK
Tiderik kwam an den berichte Na zinen Vader als ti geschichten Ons zeggen vanne desen tied. Daer rees groeten stried [1110] Tusken ti Frisen en den Grave Oppe dat ijse daer begaven Ti Frisen zik na Allekemaer Ente vloeden were van daer Over des Graven gewalt en here [1115] Daer bornede men zere
Pag. 73.
t' Allen kanten, dat jamere was, s' Graven Broder zijts zekere das Ti ter eren was genegen Florens genant, had ter degen [1120] Gonste over allen genoeg Des hi fiere met ongevoeg Moedere en Broder bragt in aren Moede, des hien spoede voirwaren Al na Vrieslant bi ongedult: [1125] Daer wurt i aver here gehult
Pag. 73.a.
Ente barnede Allekemare Ti verpinede Kennemaren
Mosten ien hulden zi wilden of niet Ente bornede alsmen ziet [1130] Alse te Harleme komen waren s' Heren husen, dat en sware Bekam, want Tiderick Viel oppe, ende nam rick En arme in zinder gewoude [1135] Als dit Keiser Lothair bescoude
Pag. 74.
Zant i tien met jonste en macht Den Gebroeders daer toe bracht Zo das zi den paise betraken. Tese Florens van wi maken [1140] Ons woert, alse gy hoirt Is korte om ien wief vermoert Van ti heare van Kuuk te Trichte Ente Aernesberge ti stichte
Pag. 74.a.
Zolk verraet, daer hi starf af [1145] Te Rinesborge licht hi int graf En te ti Moerders mosten lange Zint ballink, dat iem vil bange.
Dese Tiedrik vinde ik af Dat i tot ons Heren graf [1150] Mit groeter gere is gevaren Als men onses Heren jaren
Pag. 75.
XIc en XL schreef: [1140] Van den Paus hi verworven heef Vri brieven ter zelver stonden [1155] Den Reinsborge ende Hegmonden. Hadde ien wijve ti Sofie hiet Ti was alsmen beskreven siet s' Palsgreven dogtere van Rine
Daer na gevil ti pine
[1160] Tussen ti Biskop al t' Utricht En ti Greva, datte men sticht
Pag. 75.a.
Roef en striet beidene anne Herebracht dreigden metten banne; Ende dwank en met oetmoet [1165] Datte wulle en barevoet Di bane ave bidden kwame. Int geborenes Gods bi namen XIc LV jaer [1155], Wast ien felle krieg voerwaer
Pag. 76.
[1170] Daer ti Friesen den Kennemaren [Mit roef en bornen zeer bezwaren.] [ontbreekt] En ti vane Okstorp en Harelehem kwamen bi hem t' Einder wijch, dus vilen ti Vriesen [1175] Ente moesten ter loop verlisen
Negen hondert en twint man bat Die dare bleven op ti stat.
Dese Grave ies in vrede Gerastet, en ligget ter stede t' Hegmund begraven als i voirwaer
Pag. 76.a.
Hade bericht XLV. jaer, Toe men skreef int geborenes Ons Heren XIc. LVI. [1156]
Hier laten wi ten desen tide bliven [1185] Vane ti Grevan bat to scriven: Ente willen van Grave Florens Hire nare ien groet gepens Onderwinden te verhalen.
Dit habe ix willen vertalen [1190] Omme t' oeffenen dennen zin
Pag. 77.
Der Luden, ti mi met min
Dikke t' oirkond te weten baden. Batet ni, ten zal ien ni skaden, Datse der jesten hervarene zijn. [1195] Bid om Gode voer Klais Kolijn.
Esc[ri]ptu[m] e[st] p[er] manum Nicolai Colini, in Hegmond
|