P. van der Schelling, Katwijkse, Rijnsburgse en andere Nederlandse Oudheden (pag.  401-604)

 

 

 

[p.338]

 

[p. 184] 't schijnt, voorgekomen zijnde, maakte de Heer Van Der Schelling aanstalte, om dien Kronijk-Schrijver, met beider Aanteekeningen en Ophelderingen, overeenkomstig het Plan, 't welk hij aan den Heer Van Loon reeds vroeger had medegedeeld, uit te geven, en was daarmede in 't jaar 1744. gereed: dit kondigde hij in zijne Aanmerkingen op Pars Katw. Oudh. bl. 338. aan, zeggende: ik ben voornemens, zonder verhindering, en zoo God mij tijd, lust en kragt, verleend, dit voorsz. Werk haast onder de drukpers te brengen. Hij schreef deze Voorrede in 't najaar van 1744. Maar toen is dezelfde Heer Van Loon met zijne weitsche en zwierige Uitgave van Klaas Kolyn in het jaar 1745. in 't licht verschenen. Bron: Brief van Kluit.

 

[p.451]

 

Hoe nu zich dat alles hebbe toegedragen, kan men door behulp van Van Der. Schelling's verhaal (bl. 451) verder zeer gemaklijk opmaken. Zijn verhaal luidt dus:

 

'Nadat Melis Stoke door mijn Schoonvader Van Alkemade was uitgegeven in 't j. 1698, is hem door een Boekverkooper te Rotterdam (a) te kennen gegeven, dat 'er iemand aan hem geveild had een ander zeer oud Rijmkronijkje, van veel ouder Schrijver dan Stoke was (b), als bleek uit Taal en Rijm; maar dat de persoon, dien het schorte (daar het er, wel meer schort, te weten) aan geld, hetzelve niet wilde uit zijne hand geven, voor dat hij alvorens voldaan was; dat hij voorgaf, dat het de eenigste Kopij was, die nog overgebleven was, zeer raar en onwaardeerlijk. Van Alkemade geantwoord hebbende, dat hij het eerst moest zien, zijn er in 't vervolg Brieven gewisseld tusschen den Veilder en den Boekverkooper. In een brief schrijft hij, die het Kronijkje te koop aanbood, dat hij al 50 guldens geboden had voor het zien van dit Kronijkje, te weten het oorspronkelijke.

 

In een Brief van den 10 November 1699 noodigt hij [Reinier de Graaf] den Boekverkooper [Pieter van Veer], om het te drukken met plaaten, op zeekere conditie. De Boekverkooper, daarin geen zin hebbende, gaat eindelijk weder bij Van Alkemade; en hij, door tusschenkomst van dien Boekverkooper met den Veilder, aan zeeker contract. Hij, die deeze Kronijk niet wilde laten bezien in 't geheel, zou bij deelen dezelve zenden, en voor ijder deel vooraf betaald worden; vorder zijn best doen, om het oorspronkelijke te zien, en met de Kopij te vergelijken, of het zelve, of een volmaakter Kopij magtig te worden, en voor zekeren prijs, buiten den prijs reeds bedongen voor de Kopij, te leveren. Hij schreef, de Kopij duur gekogt te hebben van eenen, dien hij noemde [Beresteyn]; en dat deeze Aucteur Kolyn 150 jaren in zijn Geslagt [te weten in het Geslagt van die hem de Kopij van Kolyn verkogt had], geweest was, op perkament, uit de plondering van, de Abdije [van Egmond] gekogt bij iemand „ van zijne Voorouders" enz. 

 

In den zelven brief geeft hij te kennen, dat op de Haarlemsche Graaven staat, renovati a°. 1522, dat hij een Euangeli van Mattheus heeft van 't j. 1316 enz. Ik ga andere Brieven voorbij, door denzelven geschreven 7 Apr. 18 Apr. en 13 Jul. 1702. enz." Bron: Brief van Kluit.

 

 

(a) P. V. VEER. (= Pieter van der Veer, boekhandelaar te Rotterdam en Utrecht)

(b) Men merke hier op, dat dit juist voorviel, onmiddelijk na de uitgave van Melis Stoke door Alkemade; gelijk de Brieven van naderen aandrang, 1701 en 1702, ook geschreven zijn kort na de Uitgave van Alkemade's Munten der Graven van Holland, waardoor Alkemade bekend geraakte voor een' eersten Oudheidkenner en Minnaar van de Vaderlandsche Geschiedenis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

www.klaaskolijnnet.nl © 2009